College 2 Flashcards

1
Q

Wat was de reactie op ‘niets werkt’houding (jaren 70/80)

A

Harder straffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 principes voor effectieve daderrehabilitatie

A
  1. risicoprincipe (risk)
  2. behoefteprincipe (need)
  3. responsiviteitprincipe (responsivity)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

risicoprincipe

A

Wie moeten we behandelen?
- Aansluiting bij risiconiveau dader. Je gaat een behandeling aanbieden die zo
goed mogelijk aansluit bij het delict én bij het recidiverisico (= kans dat iemand
opnieuw de fout zou ingaan).

Als iemand een heel ernstig misdrijf heeft gepleegd biedt je een heel intense
therapie aan. Maar als iemand een blikje cola heeft gestolen moet je hier geen
intense maatregelen aan geven.
a. Toch wordt dit soms gedaan, iemand die een matig misdrijf heeft gepleegd krijgt soms toch een intense therapie, dit is niet zo slim. Dit kan in sommige gevallen criminogeen werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

behoefteprincipe

A

: Wat moeten we behandelen?
- Behandelen van ‘criminogenic needs’ → factoren die functioneel verbonden
zijn aan het delict, hebben geleid tot het delict, deze moet je gaan behandelen. .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

responsiviteitsprincipe

A

Hoe moeten we behandelen?
- Aansluiting bij capaciteiten van de dader.
- Algemene en specifieke responsiviteit.

–> algemene responsiviteit
– specifieke responsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Algemene responsiviteit

A

: je maakt gebruik van principes die werken,
cognitieve sociale leerprincipes. Principes van cognitieve gedragstherapie toepassen:
- Positieve bekrachtiging, modelling, tonen hoe je prosociaal gedrag kan stellen en dit ook bekrachtigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Specifieke responsiviteit:

A

: specifiek aansluiten op capaciteiten van je
dader.
- Motivatie (is de persoon gemotiveerd voor je therapie of niet), persoonlijkheid (introverte persoon moet je niet in een groepstherapie gaan stoppen), leerstijlen, biosociale kenmerken (intelligentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

criminogeen

A

betekent dat de persoon juist nog crimineler wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risicoprincipes

A
  • [R] In kaart brengen risico dader (risicotaxatie).
  • [N] Acht centrale (dynamische) risicofactoren.
  • [R] Aanslaan interventie afhankelijk van:
  • Relatieprincipe → therapeutische band tussen cliënt heeft vooral groot effect.
  • Structuurprincipe → je moet komen tot gedragsverandering richting prosociaal gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Risicotaxatie

A

meten hoe zwaar het risico van een patiënt is en wat de kans is dat hij of zij opnieuw de
fout in gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Taxatieinstrumenten, deze zijn op te delen in een aantal grote groepen: 1. Type delict (algemeen, seksueel):

A
  • HTS = werd vroeger door het ministerie en justitie opgelegd en moest dus
    herhaaldelijke keren worden gescoord.-

HCR20 → Historical Clinical Risk management (in Canada en VS, maar ook veel in NL) = de overheid wil graag dat iedereen hetzelfde instrument gebruikt omdat dat veel handiger is om te vergelijken.
→ De TBS was niet zo enthousiast over die instrumenten omdat het heel veel tijd kost, vandaardat er een aantal nieuwe zijn gekomen;
- HKTR → Historische Klinische en Toekomstige Revisie = wordt deze tijd heel
veel gebruikt.

  • SVR20 → Sexual Violence Risk = seksuele recidiverisico.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Taxatieinstrumenten, deze zijn op te delen in een aantal grote groepen:

A
  1. Type delict (algemeen, seksueel):
  2. Dader (persoonlijkheid, leeftijd):
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Needs

A

8 dynamische risicofactoren (eigenlijk 7 dynamische en 1 statische risicofactoren). Dit zijn de kernfactoren die je moet aanpakken in de therapie (als die zich uiteraard voordoen bij jouw cliënt of patiënt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Dader (persoonlijkheid, leeftijd):
A
  • PCLR → Psychopathy Checklist … Revised = (hier is ook een jeugdversie van) meet psychopathie. Wordt gebruikt als een ‘semi risicotaxatie instrument’ omdat psychopathie wel een belangrijk kenmerk is om mee te nemen.
  • SAVRY → Structured Assessment or Violence Risk in Youth = voor jeugd onder de 23 jaar.
  • VRS → Violence Risk Scale = dient voor algemeen geweld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nog een belangrijke voorspeller voor delicten

A

Man zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de 8 needs

A
  1. Antisociaal gedragspatroon → IMPULSIVITEIT. kan zich uiten in impulsiviteit (in therapie hierop inzetten door bvb. zelfmanagement vaardigheidstraining aanbieden).
  2. Pro-antisociale houding → RATIONALISEREN CRIMINEEL GEDRAG. rationaliseren en bagatelliseren van crimineel gedrag (bvb. Kevin vond het allemaal niet zo erg als je eens wat steelt, de pro-antisociale houding is gevaarlijk, dit moet omgezet worden in een pro-sociale houding).
  3. Sociale steun voor antisociaal gedrag → CRIMINELE VRIENDEN. vrienden die ook in crimineel circuit zitten kunnen dit antisociale gedrag juist aanmoedigen. (Bij behandeling moet je hier zoeken naar een meer positiever prosociaal netwerk).
  4. Middelenmisbruik → als iemand super high is moet je niet starten met cognitieve gedragstherapie, persoon moet eerst afkicken, je moet in fases werken.
  5. Familierelaties
  6. School/werk
  7. Prosociale vrijetijdsbesteding → als iemand niets te doen heeft en zich alleen maar met drugs bezig houdt in zijn vrije tijd kun je proberen om een interessante hobby te vinden voor die persoon.
    → Dit zijn 7 verschillende dynamische risicofactoren waar je in de therapie op kan aanhaken.
  8. Criminele / delict geschiedenis (maar onveranderbaar) → wat heeft iemand al allemaal op zijn strafblad staan. Dit is de allerbelangrijkste predictor voor toekomstig delictgedrag.
13
Q

Kritiek op het RNR model:

A
  1. Pure focus op risicofactoren, geen focus op de kwaliteiten van mensen; probleemgericht.
  2. Weinig focus op responsiviteit van patiënt en motivatie voor therapie (zie Ward & Brown,
    2004).
  3. Te weinig focus op relatie patiënt-therapeut → dit is cruciaal voor de behandeling, de
    patiënten moet het gevoel hebben dat je er echt in gelooft en dat je gemotiveerd bent om hem te helpen en beter te maken.
  4. “One-size fits all’ benadering → je moet veel meer specifiek gaan werken en per individuele patiënt gaan kijken.
13
Q

GLM: Seligman

A

: “amplify strengths of clients rather than repair their weaknesses”.
a. We moeten de sterke punten van cliënten gaan versterken, in plaats van hun ‘zwaktes’ te
repareren.
b. Bij het RNR model willen ze de risicofactoren wegwerken, dit is niet hoe het zou moeten.
We moeten de risicofactoren zien als hindernissen in de zoektocht naar het
verkrijgen van een goed leven (met die primaire goederen). Deze hindernissen
moeten we gaan aanpakken, we moeten ermee leren omgaan, niet wegwerken!

13
Q

Responsiviteit:
Algemeen:

A
  • Cognitieve sociaal leerinterventies (General Personality and Cognitive Social Learning
    principe).
  • Kosten-baten analyse criminaliteit en beloning → mensen die delicten plegen doen dat soms omdat dat iets oplevert, dit kan op verschillende manieren gebeuren dat dit belonend werkt. –> (1) De omgeving kan belonend werken, bij bendeleden bvb. goed gedaan bro, of juist afkeer van je ouders.
    (2) Jezelf, de delictpleger kan trots zijn op het feit dat hij een meisje heeft verkracht, maar hij kan ook heel beschaamd zijn en schuldig voelen. (3) Het gedrag zelf, kan ook zorgen
    voor beloning of bestraffing → kick die je krijgt na iets stelen.
    → Persoon minder gevoelig maken aan beloning van antisociaal gedrag.
  • GP = persoonlijkheidsproblematiek (niet uitsluitend gediagnosticeerd).
  • Cognitief = zelfbewuste zelfregulatie.
  • SL = Beloning en straf in verschillende sociale contexten tbv leren.
13
Q

Doel van het Good Lives Model:

A

Hoe kunnen we nu de weg naar de primaire goederen verbeteren, hoe kunnen we dit op een prosociale manier bereiken?

13
Q

GLM Positieve psychologie benadering:

A

ieder van ons wil primaire (sociale) goederen verkrijgen →
affectie, gezondheid, genoeg geld om jezelf te kunnen ondersteunen, uitdaging etc.

13
Q

Good Lives Model GLM

A

Is een reactie op het RNR model.
- Constructieve benadering, gebaseerd op de kracht van iemand.

13
Q

De belangrijkste voorspeller van delicten

A

is eerder delict gedrag

13
Q

Responsiviteit:
Specifiek:

A
  • Individuele verschillen die leervermogen beïnvloeden → verbale vermogens, IQ, intelligentie, persoonlijkheid.
  • Sterke punten; biosociale kenmerken.
    Als je dit allemaal in rekening neemt en zo responsief mogelijk bent en zo goed mogelijk aansluit bij al deze dingen, heb je een grote kans om een goede behandeling op poten te zeggen.
13
Q

4 pijlers van het Good Lives Model:

A
  1. Positieve benadering gebaseerd op sterke punten van daders:
    - Om een goed leven te krijgen moeten we primaire goederen behalen, maar dat gaat nietaltijd zo makkelijk…
  2. Risicofactoren (criminogenic needs): verstoringen in de interne (capaciteiten die iemand heeft) en externe (kansen die je krijgt van je omgeving, support van mensen om je heen) voorwaarden voor verwezenlijken (psychosociale) goederen.
  3. Geeft aan welke vaardigheden en capaciteiten nodig zijn voor het starten met behandeling (treatment readiness).
  4. Houding van therapeut naar patiënt en patiënt-therapeut relatie. We gaan uit van
    verschillende mensbeelden:
    - Negatief mensbeeld: Mensen zijn van nature slecht, “born bad”.
    - Positief mensbeeld: Mensen zijn van nature goed, maar door omstandigheden (context of
    factoren) kan dit ervoor zorgen dat die delinquenten hun doelen niet bereiken → primaire goederen, en dat ze daardoor delicten plegen.
    - Gemixt mensbeeld: Mensen zijn allemaal in staat om goed of slecht te zijn en dus ook
    goed of slecht gedrag te vertonen, afhankelijk van individuele en sociale kenmerken.
    → Het Good Lives Model gebruikt deze gemixte versie.
13
Q

Effectiviteit van het Good Lives Model (GLM)

A
  • Echte conclusie is nog voorbarig.
  • Wel meer motivatie, minder behandel uitval.
  • Ook veelbelovende aspecten (bijv. De focus op primaire goederen).
14
Q

Kritiek/ repliek van RNR op GLM:

A

Grootste punt van kritiek: alles wat in het Good Lives Model zit, zit ook al in het RNR
mode.