chapter 8 joints Flashcards

1
Q

gewrichten gebaseerd op structuur

A
  • Fibrous
  • Cartilaginous
  • Synovial joints
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gewrichten gebaseerd op functie

A
  • Synarthroses
    o Dit zijn gewrichten die niet kunnen bewegen.
  • Amphiathroses
    o Dit zijn gewrichten die een klein beetje kunnen bewegen.
  • Diarthroses
    o Dit zijn gewrichten die zich vrij kunnen bewegen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fibrous gewrichten

A

In fibrous gewrichten, worden de botten bij elkaar gehouden door de collageen vezels van
bindweefsel. De bewegingen die mogelijk zijn hangt ad van de lengte van de bindweefsel
vezels. De meeste van deze gewrichten kun je niet bewegen, sommige kun je een heel klein
beetje bewegen. Bij dit type gewricht is er geen joint cavity.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fibrous joints Er zijn drie types fibrous

gewrichten.

A
  • structures
  • syndesmoses
  • gomphoses
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Sutures
A

o Dit betekent letterlijk naad en deze soort is alleen in de schedel te vinden.
o Dit weefsel hecht de lamellen aan elkaar, wanneer je ouder bent verkalken de
bindweefsel vezels. In die fase heten ze synostoses.
o Dit gewricht kun je vanzelfsprekend niet bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Syndesmoses
A

o In dit type gewricht zijn de botten uitsluitend gehecht door ligamenten, kabels
van fibrous weefsel.
o De mate van beweging in zo’n gewricht ligt aan de lengte van zo’n kabel.
o Deze komen voor in de aanhechting van de fibula en tibia, hier is niet vele
beweging mogelijk.
o Ook komen deze voor in de aanhechting van de ulna en radius, deze kunnen
geheel over elkaar heen draaien, deze kabels zijn daar dus langer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Gomphoses
A

o Dit is een speciaal gewricht, wat vertaald kan worden naar ‘peg in socket’.
o Hiervan is het enige voorbeeld de tanden die in je kaak zitten.
o De ligamenten binding wordt daar ook wel de periodontal ligament.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cartilaginous joints, gewricht met kraakbeen

A

In deze variant van gewrichten, is er sprake van een gewricht met kraakbeen. Bij dit type
gewricht is er ook geen sprake van een joint cavity en zijn de gewrichten niet erg bewegelijk.
Er zijn twee types van kraakbeengewrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er zijn twee types van kraakbeengewrichten.

A
  • Synchondroses
    o Een plak of plakkat van hyaline kraakbeen unites de botten op ee plek
    genaamd de synchondrosis.
    o Dit type kan je vinden in de botten van kinderen, als de epiphyseal plates.
    o Deze plakken worden uiteindelijk door verkalking synostoses.
    o Een ander voorbeeld is het onbeweeglijke gewricht tussen de costal
    kraakbeen in de eerste rib en het manubrium van het sternum.
  • Symphyses
    o Een gewricht waarbij fibrocartilage de botten verbind noemen we een
    symphysis.
    o Een voorbeeld hiervan zijn de tussenwervelschijven in de wervelkolom.
    o Bij dit type is er altijd ook nog hyaline kraakbeen aanwezig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Synovial joints have a fluid-filled joint cavity

A

In dit type gewricht worden de botten gescheiden door een fluid-containing joint cavity. Door
deze samenstelling is er veel vrijheid om te bewegen. Vrijwel alle gewrichten van de
ledematen van het menselijk lichaam vallen in deze categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Synovial joinst hebben in totaal zes specifieke kenmerken.

A
  • Articular cartilage
  • Joint (articular) cavity
  • Articular capsule
  • Synovial fluid
  • Ligaments
  • Nerves and blood vessels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Articular cartilage

A

o Een doorzichtig en glad hylaline kraakbeen bedekt de tegenoverstaande
botoppervlakken. Dit zorgt voor een schokdemping die voorkomt dat de
botuiteindes versplinteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Joint (articular) cavity
A

o Alleen synovial joints hebben dit.
o Deze holte bevat een klein beetje synovial fluid.
o Dit is een holte die potential is, hij is meestal eigenlijk niet te zien.
 Deze ruimte kan zich vergroten als het vocht toeneemt.
 Dit zien we bij ontstekingsreacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Articular capsule
A

o De joint cavity is afgesloten door een dubbellaags articulair kapsel.
 De sterke buitenste laag bestaat uit dense irregular connective tissue,
oftewel fibrous layer. Dit versterkt het gewricht zodat het niet uit elkaar
getrokken wordt.
 De binnenste laag is een synovial membrane die bestaat uit loose
connective tissue.
 De functie van dit membraan is het produceren van synovial
fluid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  • Synovial fluid
A

o Deze vloeistof zit in de ruimte in het gewricht.

o Wordt gemaakt door het synovial membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  • Ligaments
A

o Dit zijn vaak capsulair ligaments, dit zijn verdikte delen van de fibrous laag.
o In andere gevallen zijn ze buiten het kapsel te vinden, als extracapsular
ligaments.
o Hypermobiele mensen hebben langere en rekbaardere ligamenten in
vergelijking tot andere.

17
Q
  • Nerves and blood vessels
A

o Synovial joints zijn goed uitgerust met sensoren en zenuw vezels.
o De meeste van deze vezels houden de stand van het gewricht en de
rekbaarheid in de gaten.

18
Q

Sommige synoviale gewrichten hebben nog andere specifieke karakteristieken.

A

Zoals de
heup, die een fatty pad tussen het synovial membraan en de fibrous layer heeft. De knie
heeft nog een extra disc fibro cartilage, de miniscus. Dit maakt het gewricht stabieler, de
druk kan namelijk beter verdeeld worden. Ook zorgt dit ervoor dat het knie gewricht minder
te verduren heeft omdat de botten zo beter op elkaar kunnen passen

19
Q

Bursae en tendon sheaths ; bursae of slijmbeurzen

A

Deze bursae of slijmbeurzen zitten voornamelijk op plekken waar gewrichten over elkaar
kunnen schuren. Over de slijmbeurzen zitten dan peesbanden die over de gehele pees heen
lopen. Dit is om wrijving te voorkomen, deze tendon sheaths komen veel voor in de pols,
waar er meerdere pezen dicht op elkaar zitten.

20
Q

De stabiliteit van een synovial gewricht hangt sterk af van de volgende drie factoren

A
  • De vorm van de articular surfaces
    o Wanneer de articulaire oppervlaktes groot zijn en dicht tegen elkaar aan
    zitten, of de socket is diep, is de stabiliteit erg vergroot.
    o Denk hierbij aan je heupgewricht.
  • Het aantal en de positie van ligamenten
    o Des te meer ligamenten een gewricht heeft, des te sterker het is.
    o Wanneer andere factoren tegenvallen en het gewricht dus toch instabiel
    raakt, raken de ligamenten uitgerekt. Ligamenten die uitgerekt zijn blijven
    losjes. Het is dus belangrijk dat alles in het gewricht goed samenwerkt voor
    de stabiliteit van het gewricht.
  • Spierspanning
    o De spieren die over een gewricht gespannen zijn, zijn de belangrijkste
    stabiliserende factor.
    o De constante spierspanning is bijvoorbeeld aanwezig in je schouder en
    kniegewricht. Ook is dit aanwezig in je voeten om de boog erin te houden.
21
Q

Movements allowed by synovial joints

Er zijn drie verschillende types van bewegingen.

A
  • gliding movement
  • angular movent
  • rotation
22
Q
  • Gliding movements
A

o Gliding is wanneer een plat, of vrijwel plat botoppervlak glijdt over een ander
botoppervlak.
o Dit gebeurt zonder een hoek of draaiing.
o Denk hierbij aan het heen en weer bewegen van je hand, de botten in je pols
gliden dan.

23
Q
  • Angular movents
A

o Met deze beweging verklein of vergroot je de hoek tussen twee botten.
 Flexion
 Een buigbeweging die de articulating botten dichter bij elkaar
brengt. De hoek tussen de botten wordt verkleind.
 Bijvoorbeeld je hoofd op je borst leggen, of naar voren buigen
met je rug.
 Extension
 Het tegenovergestelde van flexion.
 De beweging langs de saggital plane die de hoek tussen de
botten vergroot.
o Hyperextension
 Wanneer je een extensie beweging maakt die
verder gaat dan de anatomische positie.
 Abduction
 Een beweging van het de median plane weg.
 Adduction
 Het tegenovergestelde van abduction.
 Een beweging naar de median plane toe.
 Circumduction
 De beweging van een ledemaat zodat het een rondje maak

24
Q
  • Rotation
A

Rotatie is het draaien van het bot om zijn eigen as.

25
Q

Dan zijn er nog zogenaamde special movements

A
  • Supination and pronation
  • Dorsiflection and plantar flexion of the foot
  • Inversion and eversion
  • Protraction and retraction
  • Elevation and depression
  • Opposition