chapter 2 biochemistry Flashcards

1
Q

Er zijn vier factoren die de snelheid van een reactie kunnen bepalen.

A
  • Temperatuur
  • Concentratie
  • Deeltjesgrootte
  • Katalysator
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Koolhydraten

A

zijn een groep molecule die bestaan uit mono-, di-, en polysachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functie koolhydraten

A

s het lichaam voorzien van een kant en klare
energiebron. Glucose staat hier bovenaan, vrijwel alle cellen kunnen deze monosacharide
afbreken en oxideren binnen de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

glucose afbreken

A

Tijdens deze reacties binnen de cel, elektrons are transferred en laten bond energy vrij
vanuit de glucose. Deze energie wordt gebruikt om ATP te synthetiseren. Wanneer er
genoeg ATP aanwezig is, wordt glucose omgezet in glycogeen of vet en vervolgens
opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vetten

A

triglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opbouw vetten

A

Ze zijn opgebouwd uit een deel glycerol en een deel vetzuurstaart.
De kop is van glycerol, en daarom ook polair. De vetzuurstaart is apolair. Wanneer drie van
dit soort vetzuurstaarten binden aan één glycerol, noemen we dit vetsynthese. Een speciaal soort vet zijn fosfolipiden, zij hebben maar twee vetzuurstaarten gebonden aan
één glycerol. Deze soort komt voor in het celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschillende soorten eiwitten

A
structural proteins
enzyme proteins
transport proteins
contractile proteins
communication proteins
defensive proteins
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Structural proteins

A

o Mechanical support

 Collagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Enzyme proteins
A

o Katalysator

 Oxidases die voedsel oxideren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Transport proteins

A

Het bewegen van stoffen

 Hemoglobine transport in bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Contractile proteins

A

o Beweging

 Actine en myosine zorgen voor muscle cell contraction.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Communication proteins

A

o Het doorzenden van signalen tussen cellen, chemical messenger of receptor.
 Insuline fungeert als een receptor om bloedsuiker te reguleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Defensive proteins
A

o Beschermen tegen ziektes.
 Antibodies vanuit immuuncellen die zich kunnen binden aan
buitenlichamelijke stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eitwitten kennen vier belangrijke stucturen

A
  • Primary
    o De volgorde van amino acids vormt een polypeptide keten
  • Secondary
    o Alfa-helix
     Een spiraal.
    o Beta-sheet
     Een platte zigzag ketting.
  • Tertiary
    o Alfa- of beta-helixen worden opgevouwen om een compact globular
    (functioneel) molecuul te vormen dat bij elkaar gehouden wordt door
    intramoleculaire bindingen.
  • Quaternary
    o Twee of meer polypeptide ketens, ieder met zijn eigen tertiare structuur,
    worden samengevoegd tot een functioneel eiwit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dissimilatie van glucose

A

Glucose is de belangrijkste brandstof binnen het lichaam, maar dit kan niet direct gebruikt
worden als energie. Energie komt pas vrij bij de dissimilatie van glucose, hierbij wordt de
vrijgekomen energie opgeslagen in ATP. Met één molecuul glucose, is er genoeg energie
voor 36 ATP moleculen. Wanneer de cel energie blijkt nodig te hebben, verbruiken ze ATP.
In de cel waar de energie nodig is, wordt de ATP afgebroken tot ADP. Bij deze afbraak komt
de benodigde energie voor de cel vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly