Chapter 7 Flashcards

1
Q

Informatiebronnen normaal gedrag

A
  • Wilde voorouders
  • Verwilderde dieren
  • Gedomesticeerde dieren in omgeving gelijkend op die van wilde voorouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Problemen interpretatie timebudgets

A
  • Gedrag komt niet voor doordat omgeving dit niet uitlokt (v.b. opletten op predatoren)
  • Gedrag komt niet voor doordat het dier dit niet kan uitvoeren (v.b. op stok gaan legkippen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tijdelijk niet kunnen uitvoeren van gedrag

A

Externe belemmering voor gedrag met motivatie

Frustratie

Acute stress
Vrije conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Blijvend niet kunnen uitvoeren van gedrag

A

Permanente externe belemmering

Blijvende frustratie

Chronische stress
Onvrije conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vrije conflicten

A
  • Overspronggedrag
  • Tijdelijk
  • Vrije toegang tot alle gedragssystemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onvrije conflicten

A
  • Langdurig
  • Niet alle gedragssystemen uitvoerbaar
  • Gestoord gedrag
  • Chronische stress (welzijnsstoring)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interne conflicten

A

2 gedragssystemen even ‘sterk’ geactiveerd; strijden om voorrang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Acute stress

A

Kortdurend/Lage intensiteit stressoren

Respons: fysiologisch en ethologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Chronische stress

A

Langdurend/Hoge intensiteit stressoren
Chronische overprikkeling zenuw- en endocrien stelsel
Respons: fysiologisch en ethologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gevolgen chronische stress

A

Substantiële immunodepressie
Orgaanbeschadigingen
Afname lichaamsgewicht
Afname reproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stress

A

Reactie van het lichaam op omstandigheden die het fysieke of psychologisch functioneren verstoren of dreigen te verstoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stressoren

A

Fysiek

Psychisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Typen vrije conflicten

A
  • Ambivalent gedrag
  • Intentiebeweging
  • Redirectiegedrag
  • Overspronggedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ambivalent gedrag

A
Vrij conflict 
- Simultaan ambivalent 
> Mengen van beide gedragingen 
- Successief ambivalent 
> Afwisselen van beide gedragingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Intentiebeweging

A

Vrij conflict
Naartoe gaan maar niet doorzetten
> Ritualisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Redirectiegedrag

A

Vrij conflict
Gedrag op vervangend/ongewoon object
Vaak bij sociaal levende dieren

17
Q

Overspronggedrag

A

Vrij conflict
Bij langdurig systeem ineens over naar ander systeem
- De-Arousal functie: spanning verlaagt
- Disinhibitie

18
Q

Onvrije conflicten

A

Homeostatisch; 1 of meer normen niet op gewenste waarde houden

19
Q

Ontstaan onvrije conflicten

A
  • Onmisbaar omgevingsonderdeel ontbreekt
  • Verhindering gedrag uit te voeren
  • Aanvankelijk conflictgedrag wordt permanent
  • Energie kan niet afgevoerd worden
20
Q

Typen onvrije conflicten

A
  • Omgericht gedrag
  • Beschadigend gedrag
  • Apathie
  • Stereotypieën
21
Q

Omgericht gedrag

A

Onvrij conflict

  • Op zichzelf of op omgeving gericht
    v. b. eten van oneetbare dingen
    v. b. automutilatie
22
Q

Beschadigend gedrag

A

Onvrij conflict

  • Primaire mutilatie
  • Secundaire mutilatie
23
Q

Primaire mutilatie

A

Zuiver gedragsprobleem
> Angst/chronische frustratie
Gevolg van fysieke problemen
> Fysieke pijn/irritatie

24
Q

Secundaire mutilatie

A

Veroorzaakt door ander gedrag

  • Ten gevolge van omgericht gedrag
  • Ten gevolge van geëmancipeerd gedrag
25
Q

Apathie

A

Gebrek aan belangstelling voor externe prikkels

26
Q

Stereotypieën

A
  • Lijken doelloos gefixeerde herhaalde bewegingen
  • Telkens op zelfde manier uitgevoerd
  • Relatief constant in ritme
27
Q

Ontstaan stereotypieën

A
  • Intentiebewegingen

- Overspronggedrag

28
Q

Risicofactoren stereotypieën

A
  • Frustratie
  • Gebrek aan activiteiten
  • Inconsequentie omgang
  • Te gestructureerd management in verarmde omgeving
29
Q

Oorzaken stereotypieën

A
  • Chronische conflicten
  • Psychofarmaca
  • Specifieke omstandigheden
  • Andere: tumor, trauma, leeftijd…
30
Q

Stadia stereotypieën

A
  1. Gedrag herhaald in aanwezigheid van oorzaak

2. Gedrag gebeurt spontaan

31
Q

Coping styles

A
  • Pro-active of active copers

- Reactive of passive copers

32
Q

Pro-active copers

A
Hartslag en adrenaline stijgt 
Cortisol daalt 
- Ontwikkelen snel routines
- Agressief, exploreren snel en niet diepgaand 
- Niet gevoelig voor externe stimuli
33
Q

Reactive copers

A
Hartslag daalt 
Cortisol stijgt 
- Aanpassen aan omgeving 
- Lage agressie, exploreren traag 
- Wel gevoelig voor externe stimuli