Chapter 12 Flashcards

1
Q

hoeveelheid chromosomen

A

23 paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

celkern hoeveelheid chromosomen

A

1 set van 23 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eugenetica

A

onderzoek naar het verbeteren van de genetische samenstelling van de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fenotype

A

observeerbare individuele verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

genotype

A

verschillen op gebied van genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

genoom

A

totale collectie van ongeveer 3.2 billioen basis sets van het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

neurocitisme erfelijkheid

A

0.48

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

extraversie erfelijkheid

A

0.49

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

activiteitleven erfelijkheid

A

0.40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

agressiviteit erfelijkheid

A

51-72%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

genetische variabiliteit ochtend en avond persoon

A

54%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

impulsiviteit erfelijkheid

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

big 5 erfelijkheid

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

religious attitudes erfelijkheid

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

smoking initiation erfelijkheid

A

44%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

smoking persistence

A

0.53

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

alcoholisme erfelijkheid

A

0.50

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

homoseksualiteit erfelijkheid

A

30-70%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

homoseksualiteit hersenen

A

grootte van de medial preoptic regio van de hypothalamus is 2-3x kleiner bij mannen die homoseksueel zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

moleculaire genetica

A

specifieke genen die geassocieerd zijn met persoonlijkheidskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

DRD4

A

meest frequent geëxamineerde geen > dopamine receptor

22
Q

long repeat DRD4

A

novelty seeking

23
Q

genotype-omgeving correlatie

A

differiëntele exposure van individuelen met verschillende genotypes aan verschillende omgevingen

24
Q

passive G-O correlatie

A

ouders geven de genen en de omgeving aan de kinderen, maar de kinderen doen hier niets mee

25
Q

reactieve G-O correlatie

A

wanneer ouders of anderen anders op een kind reageren vanwege zijn of haar genotype

26
Q

actieve G-O correlatie

A

wanneer een persoon met een bepaald genotype bepaalde situaties opzoekt

27
Q

psychic energy

A

bron van motivatie en energie in iemand

28
Q

Thanatos

A

het doodinstinct, agressiviteit

29
Q

primary process thinking

A

denken zonder logische regels of beuwste gedachten of een anker in de realiteit

30
Q

secondary process thinking

A

ontwikkelen van strategieën voor het oplossen van problemen en het behouden van satisfaction

31
Q

ego depletion

A

na het verwaarlozen van zelf-controle voor een langere periode

32
Q

obective anxiety

A

angst die ontstaat als reactie op een echte dreiging tegenover de persoon

33
Q

neurotic anxiety

A

een direct conflict tussen de ID en de ego, waarin de ego het risico loopt om de controle te verliezen van een onbewuste wens van de ID

34
Q

moral anxiety

A

conflict tussen het ego en het superego

35
Q

verdedigingsmechanisme functies

A
  • het ego beschermen

- minimaliseren van anxiety en disstress

36
Q

false concencus effect

A

dat veel mensen de fout maken om te denken dat iedereen hetzelfde is als zij

37
Q

sublimation

A

het omzetten van onacceptabele seksuele of agressieve instincten naar sociaal geaccepteerde activiteiten

38
Q

phallic stage

A

ontdekking van eigen genitalieën, veel liefde richting de ouder van het andere geslacht

39
Q

oedipal complex

A

de onbewuste wens van een jongetje om zijn moeder helemaal voor zichzelf te hebben

40
Q

castration anxiety

A

angst om zijn penis te verliezen door de rivaliteit met zijn vader, geeft daarom de seksuele desire voor zijn moeder op

41
Q

penis envy

A

meisje komt er achter dat ze geen penis heeft, en is hierdoor boos op haar vader

42
Q

elektra complex

A

wanneer een meisje haar vader helemaal voor zichzelf wil

43
Q

orale fase fixatie

A

roken, overeten, nagelbijten, duimzuigen, pennenkauwen

44
Q

anale fase leren

A

zelf-controle

45
Q

latency fase leren

A

voor zichzelf vrienden/beslissingen maken, ontwikkelen van een persoonlijkheid en leren wat de waarde van werken is

46
Q

manifest content

A

wat de droom daadwerkelijk bevat

47
Q

latente content

A

wat de elementen in de droom betekenen

48
Q

3 functies van dromen

A
  1. wensvervulling
  2. iemand toestaan om onbewuste spanning los te laten bij het uiten van hun wensen
  3. dromen zijn de bewakers van de slaap
49
Q

rorshach test

A

meest beroemde vlekkentest

50
Q

object-relations theory

A

benadrukt de sociale relaties van een persoon in zijn kindertijd zijn belangrijker voor de ontwikkeling van iemands persoonlijkheid dan de seksualiteit