Bouw en functie van de zenuwcel Flashcards
Bouw zenuwcel, cellichaam
Soma.
Opeenhoping van cytoplasma met celkern en kernlichaampje (nucleus en nucleolus).
Cytoplasma vormt plasmamembraan.
Organellen in cytoplasma:
- mitochondriën (energiecentrales)
- Golgi-apparaat (eiwitsynthese)
- endoplasmatisch reticulum (eiwitsynthese)
- lyposomen (stoffen onschadelijk maken en afbreken)
- vacuolen (stoffen opslaan)
- Nissl-substantie (vorming celspecifieke eiwitten)
- neurofibrillen (buisachtige structuren voor eiwittransport door axon naar synapsen)
- soms granulaties, melaninekorrels (geven paar hersengebieden donkere kleur, substantia nigra en olijfkernen)
Sommige neuronen kunnen specifieke stoffen uitscheiden, neurosecretoire cellen, verbinding zenuwstelsel en endocriene systeem, vooral in hypothalamus, uitgebreide verbinding met hypofyse.
Cellichaam en dendrieten overdekt met synapsen, alleen axonheuvel niet.
Bouw zenuwcel, axon
Lange uitloper van neuron, geleidende deel, verbinden neuronen onderling en met effectoren.
Myelineschede gevormd door satellietcellen. In CZS oligodendrocyten, in perifere zenuwen Schwann-cellen.
1 oligodendrocyt kan meerdere axonen omgeven.
1 Scwann-cel bedekt maar deel van axon, tussen de Schwann-cellen: knoop van Ranvier.
Indeling myelineschede:
buiten-binnen-binnen-buitenzijde van celwand, vrijwel geen cytoplasma tussen de lagen, wanden tegen elkaar.
Soms ongemyeliniseerde axonen, binnen CZS myeline dan geheel afwezig, in perifere ZS dan 1 laagje myeline.
Opbouw perifere zenuw
Endoneurium: bindweefselmantel om ieder perifeer axon.
Perineurium: bindweefsel om bundel axonen, voortzetting arachnoïdea.
Epineurium: taaie mantel om meer bundels axonen, bij spinale wortels voortzetting dura.
Vasa nervorum: voedende bloedvaten perifere zenuwen, dringen perineurium in, geven takken af.
Zeer verschillend in diameter, zowel axondiameter als myelinedikte.
Zenuwvezels vertakken om contact te maken met andere cellen: collateralen.
Eind van collateraal of axon veel intensieve eindvertakkingen, telodendria die eindigen op cellichaam of dendriet.
Bouw zenuwcel, synaps
Overdracht van signalen.
Verdikking aan einde axon: eindknoopje/bouton terminal, presynaptisch deel
Aan andere kant dendrietmembraan, soms een kort uitsteeksel daar, gemmula, postsynaptisch deel
Synapsspleet, ongeveer 20 nm.
Presynaptisch: vele mitochondriën en synapsblaasjes met neurotransmitter
Synapsen op verschillende neuronale delen: axosomaal, axodendritisch, axoaxonaal.
Bouw zenuwcel, celwand
Eiwitlaag aan binnen- en buitenzijde, ertussen vetzuurlaag.
Ongeveer 8 nm dik.
Heel veel kanalen en poriën.
Eiwitten aan buitenzijde veel verschillende functies, kanalen afsluiten en openen, transport van stoffen etc.
Membraanpotentiaal, principe
Membraanpotentiaal ontstaat door concentratieverschillen van ionen intra- en extracellulair.
Selectief permeabel: membraan wel doorlaatbaar voor ene ion, niet voor tegenpool.
Membraan normaal alleen doorlaatbaar voor K+ en Cl-.
Intracellulair: veel K+ en veel anionen
Extracellulair: veel Na+ en Cl-
Anionen kunnen membraan niet passeren.
Membraanpotentiaal, evenwicht, ontstaan
Rustpotentiaal -70 mV (binnen negatief t.o.v. buiten).
Actieve instandhouding door natrium-kaliumpomp. Chemisch, enzymatisch pompsysteem, Na+ cel uit, K+ cel in pompen tegen concentratiedruk in.
Kost veel energie, in spiercellen 10-20% van gebruikte energie in rust.
Bij stop O2-voorziening neuron stopt de pomp, concentratieverschillen nemen af, membraanpotentiaal neemt af, cel stopt uiteindelijk met functioneren.
Actiepotentiaal, beschrijving, fasen
Eerst depolarisatie vanaf -70 mV, tot -55 mV gebeurt nog niks, dit is drempelpotentiaal, vanaf dan snelle opeenvolging potentiaalveranderingen.
Snelle depolarisatiefase, 02-0,5 ms, potentiaal keert om tot +30 mV.
Langer durende repolarisatiefase, terug naar rustpotentiaal, vaak doorschieten.
Nahyperpolarisatie (napotentiaal, meer negatief dan -70 mV).
Nadepolarisatie (napotentiaal, meer poitief dan -70 mV).
Terug naar rustpotentiaal.
Ontstaan actiepotentiaal
Rond drempelwaarde (-55 mV) neemt Na+-permeabiliteit toe, Na+ de cel in, meer depolarisatie, meer Na+-permeabiliteit, sterke Na+ influx, ook nog actief K+-ionen de cel in door pomp.
Na enige tijd Na+-permeabiliteit geïnactiveerd en ter compensatie K+-efflux. Terug naar rustpotentiaal.
Refractiare periode: tijd dat membraan niet geprikkeld kan worden, tijdens en net na actiepotentiaal, pas als lager dan -50 mV weer prikklebaar.
Absolute refractaire periode: ongeveer 2 ms, geen prikkeling mogelijk.
Relatief refractaire periode: kan tot 5 ms, veel hogere intensiteit nodig voor prikkeling.
Hierdoor geen vuurfrequenties hoger dan 500 Hz.
Actief/passief transport, poortmechanismen
Actief transport: natrium-kaliumpomp.
Passief transport: via poortmechanismen.
Eiwitstructuren, veranderen van vorm door elektrische ladingen (bijv. bij depolarisatie), dan ionen doorlaten of niet.
Ook transport niet gevoelig voor elektrisch veld, maar voor neurotransmitters.
Elektrisch: axon
Chemisch: soma, dendriet.
Tot stand komen depolarisatie
Stimulus is elektrische stroom afkomstig van naburig celmembraan en elektrochemische eigenschappen ervan.
De ontstane potentiaalverandering hierdoor = elektrotonische potentiaal.
Als elektrotonische potentiaal groter is dan enkele mV, dan Na+-permeabiliteit omhoog.
Drempelwaarde kan door beide processen (stimuli die membraanpotentiaal beïnvloeden en verandering Na+-permeabiliteit) bereikt worden.
Verband intensiteit en duur
Minimale stimulatiestroom: stroomsterkte die net actiepotentiaal doet ontstaan.
Minimale stimulusduur: tijdsduur die nodig is om actiepotentiaal te doen ontstaan.
Rheobase: stroomsterkte zo ver doen afnemen dat bij lange stimulusduur nog net een actiepotentiaal ontstaat, dan de minimale stimulatiestroom gevonden.
Chronaxie: stimulusduur die bij 2x de rheobase een actiepotentiaal doet ontstaan.