Book chapter 5 Flashcards
(na)tuurlijk
of course
about
ongeveer
altijd
always
always
altijd
anders nog iets / vender nog
anything else
anything else
anders nog iets / vender nog
beans
boontjes (de boon)
boodschappen doen
grocery shopping
boontjes (de boon)
beans
buitenlanders (de buitenlander)
foreigners
bunch
het bosje (de bos)
butcher
de slager
cabbage
de kool
carrot
de wortel
cauliflower
de bloemkool
cheap
goedkope (goedkoop)
curly kale
de boerenkool
de beurt
turn
de bloemkool
cauliflower
de boerenkool
curly kale
de druif
grape
de groenteboer
greengrocer
de kool
cabbage
de markt
the market
de perzik
peach
de peterselie
parsley
de sla
lettuce
de slager
butcher
de wortel
carrot
de zuurkool
sauerkraut
delicious
heerlijk
dish
het gerecht
doesn’t matter
geeft niet
enough
genoeg
er
there
erbij
with it
foreigners
buitenlanders (de buitenlander)
fresh
verse (vers)
geeft niet
doesn’t matter
gele (geel)
yellow
genoeg
enough
goedkope (goedkoop)
cheap
grape
de druif
greengrocer
de groenteboer
grocery shopping
boodschappen doen
heb nodig (nodig hebben)
need
heerlijk
delicious
het bakje (de bak)
tray / punnet
het bosje (de bos)
bunch
het gerecht
dish
hoeveel
how much
how much
hoeveel
kleine (klein)
small
lettuce
de sla
need
heb nodig (nodig hebben)
nice
prettig
of course
(na)tuurlijk
often
vaak
ongeveer
about
parsley
de peterselie
peach
de perzik
prettig
nice
quite
wel
sauerkraut
de zuurkool
small
kleine (klein)
the market
de markt
there
er
tray / punnet
het bakje (de bak)
turn
de beurt
typical
typisch
typisch
typical
vaak
often
verse (vers)
fresh
waarnaartoe
where to
wel
quite
where to
waarnaartoe
who’s next
wie is er aan de beurt
wie is er aan de beurt
who’s next
with it
erbij
yellow
gele (geel)