15 Apr vocab Flashcards
a lot / a few
veel / weinig
all
helemaal
andersom
by contrast / the other way around
average
gemiddelde
bediening
waitstaff
bereik / bereikt / bereiken
to reach
bijkletsen / bijgekletsen
catch up (by chatting)
bland, without taste
flauw
breng / brengt/ brengen / gebracht
bring / brought
bring / brought
breng / brengt/ brengen / gebracht
busy, stressed, occupied
druk
by contrast / the other way around
andersom
cash
contant
catch up (by chatting)
bijkletsen / bijgekletsen
contant
cash
corn
mais
de verdieping / de etage
floor / story
degarnaal
shrimp
disgusting
vies
druk
busy, stressed, occupied
Easter eggs
paaseitje
evaar / evaart / ervaren
experienced
excellent
uitstekend
experienced
evaar / evaart / ervaren
feature, condition
kenmerken
finger licking good
om je vingers bij af te likken
flauw
bland, without taste
floor / story
de verdieping / de etage
fooi
tips (as in tip to a waitress)
gemiddelde
average
geopeer / geopeert / geoperen /geopereerd
operated on (as in surgery)
geweldig
great, fantastic
great, fantastic
geweldig
heat
hitte
helemaal
all
hit or strike
tref / treft / treffen / getroffen
hitte
heat
how sweet
wat lief
hurricane
orkanen
iets / niets
something / nothing
If
indien / als
indien / als
If
kenmerken
feature, condition
klets / kletst / kletsen / gekletst
to chat
look down on
neerkijken
mais
corn
meer / minder
more / less
more / less
meer / minder
nat
wet
neerkijken
look down on
niets / niks
nothing (written vs. spoken)
nothing (written vs. spoken)
niets / niks
om je vingers bij af te likken
finger licking good
operated on (as in surgery)
geopeer / geopeert / geoperen /geopereerd
orkanen
hurricane
paaseitje
Easter eggs
pad
path
path
pad
relaxed, quiet, calm
rustig
rustig
relaxed, quiet, calm
schommel / schommelt / schommelen
swing (on a playground as an action) or fluctuate
schut / schutten / geschud
shake/shaken
shake/shaken
schut / schutten / geschud
shrimp
degarnaal
something / nothing
iets / niets
speak / spoken
spreek / spreekt / spreken / gesproken
spreek / spreekt / spreken / gesproken
speak / spoken
swing (on a playground as an action) or fluctuate
schommel / schommelt / schommelen
the change (from the bill at a restaurant)
wisselgeld
tips (as in tip to a waitress)
fooi
to chat
klets / kletst / kletsen / gekletst
to reach
bereik / bereikt / bereiken
tref / treft / treffen / getroffen
hit or strike
uitstekend
excellent
veel / weinig
a lot / a few
vies
disgusting
waitstaff
bediening
wat lief
how sweet
wet
nat
wisselgeld
the change (from the bill at a restaurant)