25 Mar vocab Flashcards
1
Q
1/2 kilo
A
pond
2
Q
100 grams
A
ons
3
Q
against
A
tegen
4
Q
allebei
A
both
5
Q
angry
A
boos
6
Q
angry at/with
A
boos op
7
Q
beroemd
A
famous
8
Q
bezoek
A
visit
9
Q
boos
A
angry
10
Q
boos op
A
angry at/with
11
Q
both
A
allebei
12
Q
bright (like color)
A
fel
13
Q
buy
A
kopen
14
Q
dat is priv?
A
that is private
15
Q
de tuin
A
garden
16
Q
duur
A
expensive
17
Q
erg
A
very OR bad
18
Q
expensive
A
duur
19
Q
famous
A
beroemd
20
Q
fel
A
bright (like color)
21
Q
garden
A
de tuin
22
Q
het is erg
A
it is bad
23
Q
het is erg goed
A
it is very good
24
Q
hoe vind je je nieuwe huis?
A
how do you find your new house?
25
hoe was je reis?
how was your trip?
26
hoeveel kost?
how much?
27
how do you find your new house?
hoe vind je je nieuwe huis?
28
how much?
hoeveel kost?
29
how was your trip?
hoe was je reis?
30
it is bad
het is erg
31
it is very good
het is erg goed
32
jeugd
youth
33
kennen
to know (to have seen)
34
kopen
buy
35
meters square (literally 4 sided)
vierkante meter
36
mijn vorigehuis was tidelijk
my previous house was temporary
37
moving (to a new house)
verhuizen
38
my previous house was temporary
mijn vorigehuis was tidelijk
39
ons
100 grams
40
pond
1/2 kilo
41
regret
spijt
42
reizen
travel
43
sell
verkopen
44
singer (female singer)
zanger (es)
45
spijt
regret
46
tegen
against
47
that is private
dat is priv?
48
to know (to have seen)
kennen
49
to know something factual about
weten
50
travel
reizen
51
verhuizen
moving (to a new house)
52
verkeerd
wrong
53
verkopen
sell
54
very OR bad
erg
55
via an agent
via een makelaar
56
via een makelaar
via an agent
57
vierkante meter
meters square (literally 4 sided)
58
visit
bezoek
59
waar ben je?
where were you?
60
waar fiets je heen?
were are you cycling to?
61
waar fiets je naartoe?
where did you cycle to?
62
waar ga je heen?
where are you going?
63
waar ga je naartoe
where did you go?
64
waar was je reis naartoe?
where did you travel to?
65
were are you cycling to?
waar fiets je heen?
66
weten
to know something factual about
67
where are you going?
waar ga je heen?
68
where did you cycle to?
waar fiets je naartoe?
69
where did you go?
waar ga je naartoe
70
where did you travel to?
waar was je reis naartoe?
71
where were you?
waar ben je?
72
wrong
verkeerd
73
youth
jeugd
74
zanger (es)
singer (female singer)
