1 April vocab Flashcards
(ben)heb gehad (hebben)
have had
Alvast gefeliciteerd
future birthday, next birthday
Ben geweest (zijn)
have been
Ben gebleven (blijven)
remained/continued
Ben gefietst
I have biked
Ben gelopen (lopen)
I have walked
Besides mandarin, they speak their own dialect
Naast Mandarijn spreken ze hun eigen dialect
bitter
bitter
bitter
bitter
Dance like you?
Dans je graag?
Dans je graag?
Dance like you?
dead tired
dood moe
dood moe
dead tired
future birthday, next birthday
Alvast gefeliciteerd
gegaan
gone
geitenkaas
goat cheese
goat cheese
geitenkaas
gone
gegaan
have been
Ben geweest (zijn)
have had
(ben)heb gehad (hebben)
He bought the postcard
Hij de ansichtkaart gekocht
Heb betaald (betalen)
I have paid
Heb gekookt (koken)
I have cooked
Heb gelezen (lezen)
I have read
Heel erg ander
very different
Heel moe / erg moe
very tired
Het is een beetje anders
there is a little difference
Hij de ansichtkaart gekocht
He bought the postcard
I cycled to the park
Ik ben naar het park gefietst.
I do not dance.
Ik hou niet van dansen.
I do not like to dance.
Ik dans niet graag.
I got up at 7:00 AM
Ik ben op 7:00 uur opgestaan.
I have been sick
Ik ben ziek geweest.
I have biked
Ben gefietst
I have cooked
Heb gekookt (koken)
I have cycled in the park
Ik heb in het park gefietst
I have eaten too much
Ik heb te veel gegeten.
I have paid
Heb betaald (betalen)
I have read
Heb gelezen (lezen)
I have walked
Ben gelopen (lopen)
I like doing experiments, but I do not drive.
Ik doe graag experimenten maar ik hou niet van schijven.
I like to dance.
Ik dans graag.
I like to eat dumplings.
Ik eet graag dumplings.
I love to visit a museum.
Ik bezoek graag een museum.
I love working with people, but I do not like administration.
Ik werk graag met mensen maar ik hou niet van administratie.
I walked for 3 hours
Ik heb drie uur gelopen.
I went home
Ik ben naar huis gegaan.
I went to the market
Ik ben naar de markt
Ik ben naar de markt
I went to the market
Ik ben naar het park gefietst.
I cycled to the park
Ik ben naar huis gegaan.
I went home
Ik ben op 7:00 uur opgestaan.
I got up at 7:00 AM
Ik ben ziek geweest.
I have been sick
Ik bezoek graag een museum.
I love to visit a museum.
Ik dans graag.
I like to dance.
Ik dans niet graag.
I do not like to dance.
Ik doe graag experimenten maar ik hou niet van schijven.
I like doing experiments, but I do not drive.
Ik eet graag dumplings.
I like to eat dumplings.
Ik heb drie uur gelopen.
I walked for 3 hours
Ik heb in het park gefietst
I have cycled in the park
Ik heb te veel gegeten.
I have eaten too much
Ik hou niet van dansen.
I do not dance.
Ik werk graag met mensen maar ik hou niet van administratie.
I love working with people, but I do not like administration.
its effects
Zijn gevolgen (vliegen)
Je bent veel gegroeid!
You’ve grown a lot!
last birthday
Nog gefeliciteerd
Mijn oma is overladen.
My grandmother is overloaded
Mijn vriend is naar het vondelpark gefiets.
My friend biked to Vondelpark
My friend biked to Vondelpark
Mijn vriend is naar het vondelpark gefiets.
My grandmother is overloaded
Mijn oma is overladen.
Naast Mandarijn spreken ze hun eigen dialect
Besides mandarin, they speak their own dialect
Nog gefeliciteerd
last birthday
pittig
spicy
remained/continued
Ben gebleven (blijven)
salt
zout
schapenkaas
sheep cheese
sheep cheese
schapenkaas
soft
Zacht
sour
zuur
spicy
pittig
sweet
zoet
there is a little difference
Het is een beetje anders
To like: I (verb) like I love (verb or noun) I find (verb or noun) cute / beautiful / good
To likeIk (verb) graag Ik hou van (verb or noun) Ik vind (verb or noun) leuk/mooi/lekker
To likeIk (verb) graag Ik hou van (verb or noun) Ik vind (verb or noun) leuk/mooi/lekker
To like: I (verb) like I love (verb or noun) I find (verb or noun) cute / beautiful / good
Two jaars geleden
two years ago
two years ago
Two jaars geleden
very different
Heel erg ander
very tired
Heel moe / erg moe
Waar is de fiets van mijn vader?
Where is my father’s bike?
We flew to Bangkok
We zijn naar Bangkok gevlogen.
We have fallen
We zijn gevallen.
We have stayed home
We zijn thuis gebleven.
We zijn gevallen.
We have fallen
We zijn naar Bangkok gevlogen.
We flew to Bangkok
We zijn thuis gebleven.
We have stayed home
Where is my father’s bike?
Waar is de fiets van mijn vader?
You’ve grown a lot!
Je bent veel gegroeid!
Zacht
soft
Zijn gevolgen (vliegen)
its effects
zoet
sweet
zout
salt
zuur
sour