Boek hoofdstuk 1.1 Indeling van het plantenrijk Flashcards

1
Q

Wat is een gemeenschappelijk kenmerk van (de meeste) planten?

A

De aanwezigheid van bladgroen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is fotosynthese?

A

Het proces waarbij planten met behulp van zonlicht hun eigen voedsel maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarop is de indeling van planten gebaseerd?

A

Op hun mate van verwantschap. De bouw van de planten en de wijze waarop ze zich voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem de drie stammen van planten

A

Wieren
Sporeplanten
Zaadplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke ‘bouw’ manieren zijn te onderscheiden?

A

Eenvoudige bouw

Complexe bouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem kenmerken van planten met een eenvoudige bouw

A

Leven in het water of hebben vochtige omgeving nodig.

Hebben geen vaatbundels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn vaatbundels bij planten?

A

Een transportsysteem waarbij de planten een complexere bouw hebben, zoals paardenstaarten, varens en zaadplanten, waarmee ze water en voedingsstoffen van het ene deel van de plant naar het andere kunnen brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem kenmerken van planten met complexe bouw

A

Zij beschikken over vaatbundels.

Zij zijn aangepast aan het leven op het land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom hebben (de meeste) planten een groene kleur?

A

Omdat ze bladgroen bezitten in de cellen. Als een plant bladeren heeft, zit het bladgroen vooral in de bladeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarbij speelt bladgroen een belangrijke rol?

A

Bij de fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem kenmerken van wieren (algen)

A
  • eenvoudigste bouw
  • ze hebben geen vaatbundels
  • ze hebben geen echte wortels, stengels en bladeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke subgroepen bestaan wieren?

A
Eencellige wieren (algen)
Meercellige wieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke hoofdgroepen bij de planten kun je onderscheiden?

A
Wieren
Mossen
Paardenstaarten
Varens
Zaadplanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een korstmos?

A

Het is een samenlevingsvorm tussen een alg en een schimmel. Het is een symbiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een symbiose?

A

Een samenlevingsvorm van planten waarbij beide voordeel hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem kenmerken van mossen.

A
  • eenvoudigste bouw
  • ze hebben geen echte wortels, stengels en bladeren
  • ze hebben geen vaatbundels
  • het zijn landplanten, maar ze hebben wel vochtige omgeving nodig
  • ze produceren sporendragers/sporenkapsels
17
Q

Noem een aantal voorbeelden van wieren

A
  • Eencellige wieren (algen)
  • Draadvormig wier
  • Kranswier
  • Bruin blaaswier
18
Q

Waaruit bestaan sporen?

A

Slechts wat erfelijk materiaal, omgeven door een omhulsel.

19
Q

Noem kenmerken van paardenstaarten

A
  • zij zijn beter aangepast aan een droger landleven
  • ze hebben echte wortels
  • hun bladeren en stengels hebben een wasachtige laag die uitdroging tegengaan
  • vaatbundels
  • houtachtig materiaal voor stevigheid
  • gespecialiseerde stengel als sporendrager
20
Q

Noem een voorbeeld van paardenstaarten

A

Heermoes

21
Q

Noem kenmerken van Varens

A
  • hebben wortelstok
  • vaatbundels
  • sporendragers onderaan de blaadjes
  • groeien uit een wortelstok
  • hebben grote veernervige bladeren
22
Q

Welke klassen planten zich geslachtelijk voort?

A

Varens, Mossen, Paardestaarten

23
Q

Bij welke groep horen varens, mossen en paardestaarten?

A

Sporenplanten

24
Q

Noem kenmerken van zaadplanten

A
  • uitgebreid wortelstelsel en vaatbundels
  • het best aangepast aan droog landleven
  • bladeren en stengels hebben wasachtige laag
    worden groot
  • voortplanten door middel van zaden
25
Q

Wat zijn vaatplanten?

A

Zaadplanten, paardenstaarten en varens

26
Q

Verschil tussen zaad en sporen?

A

zaden zijn veel groter en bevatten embryonaal plantje met voedsel voor de kiemperiode. kiemplantje kan uitgroeien tot plant.

27
Q

Welke klassen kennen de zaadplanten?

A
  • Coniferen (naaktzadigen)

- Bloemplanten (bedektzadigen)

28
Q

Waarin verschillen coniferen en bloemplanten?

A

De manier waarop zaden gevormd worden

29
Q

Hoe ontwikkelen zaden van coniferen zich?

A

Op de houtige schubben van kegels.

30
Q

Welke planten behoren tot de coniferen?

A

coniferen

naaldbomen

31
Q

Bloemplanten maken …% van alle plantensoorten uit

A

80%

32
Q

Wie behoren er tot de groep van bloemplanten?

A

loofbomen
strijken
kruidachtige planten

33
Q

Wat zijn kenmerken van bloemplanten?

A
  • ze hebben bloemen
  • zaden zitten in de vrucht
  • vruchtbeginsel groeit uit tot vrucht met daarin zaad
  • bedektzadigen
34
Q

Wat is een kenmerk van kruidachtige planten?

A
  • stengels sterven af na elk groeiseizoen
35
Q

Noem voorbeelden van bloemplanten

A

kastanje
vlier
witte dovenetel
straatgras