Bo4 Hfstk 12,13,14,1,2 Flashcards

1
Q

Een bedrijf?

A

Levend organisme,systeem.Een systeem in verbinding met de buitenwereld(omgeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Open systeem

A

Een geheel van met elkaar samenhangende delen dat in verbinding staat met zijn omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De kenmerken…

A
  1. Een organisatie(systeem) is een geheel.Alle onderdelem hebben een functie om de doelstelling van het geheel te bereiken
  2. De onderdelen hangen samen,in afstemming
  3. Een bedrijf staat in verbinding met zijn omgeving(leveranciers en afnemers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Binnen/buiten get bedrijf

A

Input->Black box->Output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De primaire proces bestaat uit

A
  1. input
  2. transformatie
  3. output(primaire en secundaire)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de primaire output?

A
  1. Geleverde producten

2. Diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de secundaire ouput?

A
  1. Werkgelegenheid
  2. Carrierekansen voor de mw
  3. Milieuvriendelijkeheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
De input van directe omgeving:
Leveranciers
Klanten
Vakbonden
Banken
A

Leveranciers:Grondstoffen en productiemiddelen
Klanten:Behoeften(de markt)
Vakbonden:Hogere lonen,eisen van CAO
Banken:Kredietverlening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
De output van directe omgeving:
Leveranciers
Klanten
Vakbonden
Banken
A

Leveranciers:Producten en diensten
Klanten:Omzet van bedrijf
Vakbonden:CAO(Collectieve ArbeidsOvereenkomst)
Banken:Rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inputzijde

A

Werknemers

Overheid(arbeidsomstndigheden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Outputzijde

A

Afnemers

Overheid(Ministerie Eco zk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Redenen voor samenwerking:

A
  1. Vermindering van onderlinge concurrentie
  2. Sterkere concurrentiepositie
  3. Sterkere positie in de markt
  4. Goedkopere inkopen en produceren
  5. Gebruik maken van elkaars capaciteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is co-makership?

A

Contract afsluit met een ander gespecialiseerd bedrijf om samen een product te ontwikkelen en te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voordeel van co-makership:

A

Afnemende bedrijf hoeft niet zelf alle (dure) specialisten in huis te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nadeel van co-makership:

A

Bedrijf wordt sterk afhankelijk van de comaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Inkoopcombinaties:

A

Gezamenlijk sterker op de inkoopmarkt te staan.Gezamenlijk inkopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verkoopcombinaties:

A

In de geval worden de producten van de aangesloten bedrijven verkocht door een gemeenschappelijk verkoopkantoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vrijwillig filiaalbedrijf

A

Detaillisten werken samen met een groothandel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Voordeel van vrijwillig filiaalbedrijf:

A

Goedkoper kunnen inkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Nadeel van vrijwillig filiaalbedrijf:

A

Bepaalde merktproducten niet in assortiment zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Strategische alliantie

A

Financiele belangenverstrengeling tussen bedrijven.Aan elkaar binden door financiele banden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Franchising

A

Ondernemer gebruikt de winkelformule van een franchisegever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Franchising

A

Ondernemer gebruikt de winkelformule van een franchisegever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Voordeel van franchising:

A

Bedrijf kan gebruik maken van een bestaandeformule en ‘naam’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Nadeel van franchising:

A

Franchisenemer maakt zich afhankelijk van het succes van de franchiseformule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Leasing

A

Huur van duurzamemiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Voordeel van leasing:

A

De gebruiker hoeft geen groot bedrag ineens te investeren

28
Q

Licentie

A

Recht om gebruik te maken van octrooi(patent)

29
Q

Soorten kartels:

A
  1. Conditiekartel
  2. Productiekartels
  3. Prijskartels:
  4. Contingentiekartels
  5. Rayonkartels
30
Q

Projecten:

A

Tijdelijk samenwerkingsverband tussen verschillende bedrijven om een bepaalde opdracht uit te voeren

31
Q

Wat is een overname?

A

Een bedrijf neemt een andere bedrijf over

32
Q

Redenen van overname:

A
  1. Sterkere concurrentiepositie
  2. Uitbreiding van assortiment
  3. Inkoop van knowhow
  4. Groter distributienet
33
Q

Wat is een fusie?

A

Een volledige samenvoeging van 2 of meer gelijkwaardige bedrijven

34
Q

Redenen van Fusie:

A
  1. Sterkere concurrentiepositie
  2. Uitbreiding van assortiment
  3. Meer knowhow in het bedrijf na fusie
  4. Groter ditributienet
35
Q

Wat is een holding?

A

Twee of meer bedrijven richten een nieuw bedrijf (moedermaatschappij)

36
Q

Concern:

A

Holding en werkmaatschappijen samen

37
Q

Redenen voor een holding:

A
  1. Sterkere positie in het markt

2. Meer investeringsmogelijkheden

38
Q

Wat is een joint venture?

A

Er onstaat een nieuw bedrijf,waarin 2 of meer moederbedrijven participeren

39
Q

Redenen voor een joint venture:

A
  1. Sterker op het terrein van knowhow

2. Financiering

40
Q

Werkgever:

A
  1. Laag loonkosten
  2. Goed arbeidspresentatie
  3. Langere werktijden
  4. Flexibiliteit
  5. Arbeidsovereenkomst (bepaalde tijd)
41
Q

Werknemer:

A
  1. Goed salaris
  2. Arbeidstijdverkorting
  3. Tegen hetzelfde loon
  4. Zekerheid
  5. Arbeidsovereenkomst (onbepaalde tijd)
42
Q

Werkorganisaties:

A
  1. Werknemers mislukte veel stakingen
  2. Vakbond
  3. Vakcentrales
43
Q

Vakcentrales?

A

Samenwerkingsverband op landelijk niveau van verschillende vakbonden

44
Q

Redenen voor werkgeversorganisaties:

A
  1. Werknemers raakte steeds beter georganiseerd
  2. Overheid ging wetten opstellen die te maken hebben met arbeid

Aanvankelijk per bedrijfstak of per regio VNO-NCW

45
Q

Doel en functie van werkgeversorganisaties:

A

Doel:Behartigen van de belangen van de aangesloten werkgevers
Functie:Organiseren van overleg met werknemers organisaties:
Advies geven aan werkgevers over zaken die over arbeid gaan:
Het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s)

46
Q

Doel en functie van werknemersorganisaties:

A

Doel:Behartigen van de belangen van de aangesloten werkgevers
Functie:Organiseren van overleg met werkgeversorganisaties:
Advies geven aan werknemers over zaken die over arbeid gaan:
Het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten

47
Q

Wat is SER?

A

SER:Sociaal Economische Raad is het belangrijk instelling die de overheid adviezen geeft o.a wetten op het gebied van arbeid

48
Q

Samenwerking en overleg:

A

SER
Stichting van de arbeid
RBA

49
Q

Wat is RBA?

A

RBA:Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening

50
Q

Arbeid:

A

Onder arbeid verstaan we geestelijke en lichamelijke,betaalde of niet-betaalde activiteiten,gericht op voortbrenging van goederen en diensten die nuttig zijn voor de samenleving

51
Q

3 belangrijke aspecten:

A
  1. Industrialisering van het werk
  2. Wetenschappelijke aanpak
  3. Relaties tussen mensen centraal
  4. Ontplooiing van het individu
52
Q

De Isla op Curacao

Voordeel en nadeel?:

A

Voordeel:Ligging
Ervaring’Shell’
Nadeel:Onvoldoende geschoolde arbeiders
Gebrek aan water

53
Q

Functies van arbeid:

A
  1. Arbeid verschaft inkomen.Betaalde en onbetaalde arbeid
  2. Arbeid zorgt voor regelmaat in het leven
  3. Arbeid zorgt voor contacten met mensen
  4. Arbeid geeft mogelijkheden tot ontplooiing en gevoel van eigenwaarde
54
Q

Wat zijn normen?:

A

Gedragsregels (ongeschreven regels)

55
Q

Recht op arbeid(normen)

A

Iedereen heeft recht op

56
Q

Arbeid in deze tiArbeid in deze tijd:

A
  1. Arbeid die nuttig is voor de samenleving
  2. Arbeid die bijdraagt aan zelfontplooiing
  3. Economische zelfstandigheid
  4. Plicht om door middel van arbeid een bijdrage aan de samenleving te leveren
57
Q

Plicht om te werken vanaf welke leeftijd?

A

18 jaar (16 jaar) anders uitkering van de overheid

58
Q

2 manieren nuttig voor de samenleving:

A
  1. Economische nut

2. Maatschappelijke nut

59
Q

Wat valt onder Economische nut:

A

Economisch waarde (geldwaarde)
Productiefactor
Door dit product kan weer winst gemaakt worden

60
Q

Wat valt onder maatschappelijke nut:

A

Arbeid als middel voor ontwikkeling van de samenleving
Onstaan van een beter samenleving
Gelukkiger

61
Q

Rol van de arbeid:

A

1.De overheid maakt wetten over arbeid
2.De overheid veschaft werk
De overheid speelt bij het overleg tussen werkgevers en werknemers

62
Q

Wetten over arbeid:

A
  1. Arbeidsrecht
  2. Uitkering
  3. Minimumloon
  4. Speciale uitkering
63
Q

Sociaal economische raad (SER) taken:

A
  1. Adviezen aan de overheid geven over arbeid (Vb Vakantierechten)
  2. Toezicht houden op het overleg tussen werkgever en werknemers (binnen product en en bedrijfschap)
64
Q

Productschap:

A

Samenwerkingverband tussen ondernemingen die samen van een basisproduct een compleet eindproduct maken (Vb:Vee (basisproduct) en vlees (eindproduct)

65
Q

Bedrijfschap:

A

Samenwerkingverband tussen ondernemingen met gelijksoortige eindproduct (Vb:Schildersbedrijven,Bouwbedrijven)

66
Q

Wat staat voor VNO?

A

VNO is het Verbond van Nederlandse Ondernemingen

67
Q

Wat staat voor NCW?

A

NCW is het Nederlandse Christelijk Werkgeversverbond