Biologie Begrippen 9.2 Flashcards

1
Q

Uitscheiding

A

Stoffen waar te weinig van zijn worden aangevuld en waar er te veel van zijn worden ze verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitscheidingsorganen

A

Longen, lever, nieren en huid. Zo raak je afvalstoffen uit je bloed kwijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Regelkringen (kort)

A
  1. Meten 2. Vergelijken met de norm 3. Versturen via zenuwstelsel naar organen 4. Reactie, organen reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Norm

A

De waarde die het moet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hormonen

A

Regelstoffen die allerlei processen in je lichaam regelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Glucose

A

Een benodigde brandstof voor je lichaam. Het geeft energie om je warm te houden en voor alle processen in je lichaam. Daarom is het belangrijk dat je cellen genoeg hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eilandjes van langerhals

A

Insuline en glucagon worden hier gemaakt, deze hormonen zorgen voor goede hoeveelheid glucose in je bloed. Het zit in de alvleesklier als groepje cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Insuline

A

Hormoon dat ervoor regelt dat glucose wordt opgeslagen in je lever en spieren, en dat het glycogeen wordt zodat je glucosegehalte kan dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Glycogeen

A

Lange vertakte ketting van glucosemoleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Glucagon

A

Regelt dat glycogeen glucose word en dat je glucose gehalte stijgt. Haalt het ook uit je lever en spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diabetes 1

A

De alvleesklier die insuline maken zijn beschadigd, hierdoor maakt de alvleesklier onvoldoende insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Diabetes 2

A

Lichaamscellen zijn ongevoelig geworden voor insuline, hierdoor werken de hormonen niet meer goed. Dit komt veel voor bij mensen met overgewicht of weinig bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lever

A

Zorgt voor opbouw, omzetting, afbraak, opslag en afvoer van stoffen. Houd de omstandigheden binnen je lichaam constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leverslagader

A

Voert bloed met zuurstof naar de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Poortader

A

Komt bloed met de stoffen die door de darmen zijn opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leverader

A

Nadat de lever de samenstelling van het bloed heeft gecheckt wordt het bloed hiernaar afgevoerd.

17
Q

Amonizuren

A

Bouwstenen van eiwitten in je verteringsstelsel. Je lever maakt er weer nieuwe eiwitten van

18
Q

Cholesterol

A

De lever zet vet om in cholesterol.

19
Q

Ureum

A

Ontstaat bij het afbreken van te veel amonizuren in je lever. Ureum wordt door je nieren uitgescheiden.

20
Q

Gal

A

Wordt door je lever gemaakt, er worden afvalstoffen uitgescheiden.

21
Q

Bilirubine

A

Een afvalstof van versleten rode bloedcellen, deze bloedcellen worden afgebroken in de milt

22
Q

Glycogeen

A

De lever slaat glucose op als glycogeen

23
Q

Ijzer

A

Slaat de lever op afkomstig van de hemoglobine uit versleten bloedcellen

24
Q

De 4 processen van het lever

A
  1. Opbouwen & omzetten 2. Afbreken 3. Afvoeren 4. Opslaan
25
Q

Nieren

A

Orgaan die je bloed filtert. Ligt in de buikholte aan de kant van je rug. Via nierslagaders komt er bloed met afvalstoffen in de nieren

26
Q

Nefronen

A

Je nieren bestaan uit ongeveer een miljoen nefronen, ze zuiveren je bloed. De vertakking van de nierslagader voeren het bloed naar de nefronen in de niershors

27
Q

Filtratie

A

Door de bloeddruk wordt een deel van de bloedplasma uit de haarvaten geperst. Dit heet filtratie

28
Q

Voorurine

A

Uitgeperst bloedplasma dat uit water, zouten, glucose en afvalstoffen bestaat. Je nier maakt er elke dag wel 180l van

29
Q

Nierkanaaltje

A

Hier komt de voorurine terecht

30
Q

Resorptie

A

Stoffen in je nierkanaaltje die je lichaam nog kan gebruiken, worden terug opgenomen in je bloed

31
Q

Urine

A

Overtollig water en afvalstoffen

32
Q

Blaas

A

Daar wordt je urine tijdelijk opgeslagen totdat je plast