Biologie 6.1 T/m 6.3 Flashcards

1
Q

Welke vier rijken zijn er?

A

Dieren, Planten, schimmels en bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke dingen hebben alle cellen (van inhoud)

A

Cytoplasma en celmenbraam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De cellen van het dierenrijk hebben?

A

Celkern, (celmembraam en cytoplasma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De cellen van plantenrijk hebben?

A

Celkern, celwand, bladgroenkorrels, vacuole (celmembraan en cytoplasma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De cellen van schimmelrijk hebben

A

Celkern, vacuole, celwand (celmembraan en cytoplasma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De cellen van bacterienrijk hebben?

A

Celwand (celmembraam en cytoplasma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zijn de rijken verdeeld?

A

De vier rijken zijn onderverdeeld in groepen en die groepen zijn ook steeds weer onderverdeeld: rijk → afdeling → klasse → orde → familie → geslacht → soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer zijn organismen van hetzelfde soort?

A

Als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar bestaat een soortnaam uit?

A

Geslachtsnaam (als eerst met hoofdletter) soortaanduiding (zonder hoofdletter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe heet de leefomgeving van een organismen?

A

Biotoop dat is een gebied met perfecte leefomstandigheden voor dat organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat vormen alle organismes in een biotoop?

A

Een leefgemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn biotische factoren?

A

Levende invloeden zoals bomen dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn a-biotische factoren?

A

Niet levende invloeden zoals wind en zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zijn dieren concurrenten?

A

Als ze hetzelfde voedsel eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is er minder concurrentie?

A

Dieren leven op andere manieren en plekken en zoeken eten anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de lagen van licht?

A

Boomloog, struiklaag, kruidlaag, moslaag

17
Q

Wat is een habitat?

A

Plek waar een organismen leeft in een biotoop, in elk habitat zijn de omstandigheden anders

18
Q

Wat is biodiversiteit?

A

Door klimaatveranderingen ontstaan er meer habitats waardoor er meer organismen komen

19
Q

Hoe zit fotosynthese in elkaar?

A

Een plant maakt glucose in de bladgroenkorrels en zuurstof met water en koolstofdioxide

20
Q

Hoe lukt fotosynthese?

A

Als er zonlicht op de cellen van de bladgroenkorrels valt

21
Q

Wat maakt de plant met glucose?

A

Zetmeel, eiwitten, vetten, vitaminen hiervoor zijn mineralen nodig

22
Q

Welke soorten eters heb je?

A

Planteneter: eet alleen maar plantaardig voedsel
Vleeseter: eten alleen maar dierlijk voedsel
Alleseter: eten plantaardig en dierlijk voedsel