Belangrijk Flashcards
Wet van Bell & Magendie
Ruggenmergzenuw = via het ruggenmerg het lichaam in
- dorsale/posterieure hoorn = sensorisch (afferent), pijn/temperatuur/tast
- ventrale/anterieure hoorn = motorisch (efferent), aansturen spieren/reflexen
(para)sympatische divisie
Sympatisch: preganglionair = acetylcholine
-postganglionair = norepinephrine
-preganglionair kort / postganglionair lang
Parasympatisch: pre/postganglionair = acetylcholine
-preganglionair lang / postganglionair kort
Substantia nigra
Aanmaak dopamine / basale ganglia (midden hersenen)
Soorten neuronen
Sensorische neuronen
Interneuronen
Motor neuronen
Astrocyten
- structurele ondersteuning
- transport
- stimuleren herstel van beschadigd hersenweefsel door vorming littekenweefsel
- vorming nauwe verbindingen tussen bloedvaten (haarvaten) en neuronen –> bloed-hersenbarrière
Celmembraan
Nucleus
Nucleair membraan
Endoplasmatisch reticulum
Golgi lichamen
Microtubuli
membraan om de cel
celkern, bevat chromosomen (genen)
membraan om de celkern
verzameld eiwitten
verpakt eiwit en voorziet ze van adres en postzegel
vormen het transportnetwerk
Graduele potentialen
Zowel negatieve als positieve lading induceren graduele potentialen: EPSP/IPSP
= kleine fluctuaties over het celmembraan die uitdoven over afstand en bij elkaar opgeteld kunnen worden
Lontgeleiding
potentiaalverschil op bepaalde plaatst op membraan activeert nabijgelegen spanningsafhankelijke kanalen
Type I / Type II synapsen
Type I = exciterend
-op dendrieten
-ronde blaasjes
-hoge dichtheid
-brede synaptische spleet
-grote actieve zone
Type II = inhiberend
-op cellichaam
-platte blaasjes
-lage dichtheid
-smalle synaptische spleet
-kleine actieve zone
Niet de neurotransmitter, maar het type receptor bepaalt of er inhibitie of excitatie plaatsvindt
Classificaties neurotransmitters
- kleine molecuul transmitters
- peptide transmitters
- lipide transmitters
Kleine molecuul transmitters
Acetylcholine / dopamine / norepinephrine = noradrenaline / serotonine
Meestal aangemaakt uit voedingsstoffen
GABA / Glutamaat
GABA –> wordt gevormd door kleine modificatie glutamaat
In grote hersenen en cerebellum:
-Glutamaat = excitatie
-GABA = inhibitie
In ruggenmerg en hersenstam:
-Glutamaat = excitatie
-Glycine = inhibitie
Peptide transmitters
Korte ketens van aminozuren; fungeren als hormonen
endogene opioïden = beta-endorfine (sterke pijnstiller; runners-high)
exogene opioïden = opium, morfine, heroïne
Lipide transmitters
Endocannabinoïden
fungeren als neuromodulator: inhiberen afgifte van glutamaat en GABA (Dempen zowel excitatie als inhibitie
Hoeveel geeft een neuron af
één of een beperkt aantal neurotransmitters
Postsynaptische receptoren
Ionotrope receptoren:
-snel
-direct effect
-bindingsplaats voor neurotransmitter + ionenkanaal
Metabotrope receptoren:
-alleen bindingsplaats voor neurotransmitter, geen ionkanaal
-langzaam
-indirect effect; verandert toestand cel via G-eiwit aan binnenkant celmembraan
Neurotransmitter systemen
- Cholinerg (acetylcholine): waakzaamheid, aandacht, geheugen
-Minder bij Alzheimer - Dopaminerg (dopamine): basale ganglia
-Minder bij Parkinson
Mesolimbisch:
-Meer bij beloning (schizofrenie)
-Minder bij aandacht (ADHD) - Noradrenerg (norepinephrine): Emotionele toon (stemming)
-Meer bij manie
-Minder bij depressie - Serotonerg (serotonine): waakzaamheid tijdens bewegen
-Meer bij schizofrenie
-Minder bij depressie, ocd, slaap apneu
Habituatie vs Sensatisatie
Habituatie = gewenning
-spanningsafhankelijke calcium kanalen worden minder sensitief voor spanningsfluctuaties –> verminderde Ca2+ influx
Sensitisatie = verhoogde respons op stimulus
-Serotonine afgifte door interneuron maakt kaliumkanalen minder responsief –> verminderde K+ efflux –> langer actiepotentiaal
-verhoogde Ca2+ influx –> meer neurotransmitter afgifte
Routes voor toediening
Enteraal = via spijsvertering = langzaam
Parenteraal = niet via spijsvertering = sneller
Oraal –> Inhalatie –> Intraveneus
Catabolisatie / Excretie
Afbraak / Uitstoten
Classificatie Psychofarmaca
Psycholeptica = stoffen die functies inhiberen
-Sedativa en hypnotica –> werken op GABA receptor (inhiberend) = GABA agonist
-Anxiolytica
-Antipsychotica –>werken op dopamine receptoren (activerend) = DA antagonist
-Stemmingsregulators
Psychoanalaptica = stoffen die functies stimuleren
-Antidepressiva –> MAO / TCAs / SSRIs
-Stimulantia –> Dopamine agonist / blokkeren heropname
Psychodysleptica = stoffen die functies desorganiseren/ontregelen
-Narcotische analgetica
-Hallucinogenen –> neuromodulator = inhiberen afgifte GABA en glutamaat
Meten van de hersenen
DBS = invasief
TMS = non-invasief
Elektrische activiteit:
-single cell –> invasief
-EEG –> goedkoop/non-invasief/ hoge temporele resolutie / lage spatiele resolutie
-ERP
-EMG –> Magnetische tegenhanger EEG –> non-invasief / hoge temporele resolutie / hoge spatiele resolutie / veel duurder dan EEG
Anatomische imaging technieken:
-CT –> goedkoop / xray dus invasief / hoge spatiele resolutie / lage temporele resolutie / grijze en witte stof niet onderscheiden
-MRI –> duur / non-invasief / hoge spatiele resolutie / lage temporele resolutie / grijze en witte stof goed te onderscheiden
-DTI –> stroomrichting watermoleculen detecteren; zenuwvezelbundels in CZS en myelinisatie axonen
-MRA –> MRI voor imaging van bloedvaten
Functionele imaging technieken:
-fMRI –> hersenactiviteit meten door relatieve verschillen in bloedtoevoer /stoffen in bloed te meten (glucos, ijzer, zuurstof): lage temporele resolutie / hoge spatiele resolutie / non invasief
-fNIRS –> gereflecteerd infrarood licht om activiteit in hersenweefsel te bepalen, verschilt voor zuurstofrijk/zuurstofarm bloed: zoals fMRI maar dan oppervlakkig. Goedkoop / non-invasief / redelijke temporele resolutie / redelijk hoge spatiele resolutie/
-PET –> metabolische activiteit hersenweefsel meten: redelijk hoge spatiele resolutie / lage temporele resolutie / invasief / duur
Gecombineerde technieken:
-EEG / fNIRS = Hoge temporele resolutie (EEG) / redelijk hoge spatiele resolutie (fNIRS); beperkt tot oppervlakkige lagen
-EEG / fMRI = Hoge temporele resolutie (EEG) / hoge spatiele resolutie (fMRI) –> duur
Oorsprong zenuwcellen
Neurale stamcellen –> voorloper cellen –> neuroblast / glioblast –> gespecialiseerde neuron of gliacel
Hoe weten stamcellen hoe ze zich moeten ontwikkelen?
= neurotrofe signalen (kunnen genen tot uiting brengen, AAN zetten)
= DNA methylatie (kan genen UIT zetten)