Belangrijk Flashcards

1
Q

Wet van Bell & Magendie

A

Ruggenmergzenuw = via het ruggenmerg het lichaam in
- dorsale/posterieure hoorn = sensorisch (afferent), pijn/temperatuur/tast
- ventrale/anterieure hoorn = motorisch (efferent), aansturen spieren/reflexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

(para)sympatische divisie

A

Sympatisch: preganglionair = acetylcholine
-postganglionair = norepinephrine
-preganglionair kort / postganglionair lang

Parasympatisch: pre/postganglionair = acetylcholine
-preganglionair lang / postganglionair kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Substantia nigra

A

Aanmaak dopamine / basale ganglia (midden hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Soorten neuronen

A

Sensorische neuronen
Interneuronen
Motor neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Astrocyten

A
  • structurele ondersteuning
  • transport
  • stimuleren herstel van beschadigd hersenweefsel door vorming littekenweefsel
  • vorming nauwe verbindingen tussen bloedvaten (haarvaten) en neuronen –> bloed-hersenbarrière
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Celmembraan
Nucleus
Nucleair membraan
Endoplasmatisch reticulum
Golgi lichamen
Microtubuli

A

membraan om de cel
celkern, bevat chromosomen (genen)
membraan om de celkern
verzameld eiwitten
verpakt eiwit en voorziet ze van adres en postzegel
vormen het transportnetwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Graduele potentialen

A

Zowel negatieve als positieve lading induceren graduele potentialen: EPSP/IPSP
= kleine fluctuaties over het celmembraan die uitdoven over afstand en bij elkaar opgeteld kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lontgeleiding

A

potentiaalverschil op bepaalde plaatst op membraan activeert nabijgelegen spanningsafhankelijke kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Type I / Type II synapsen

A

Type I = exciterend
-op dendrieten
-ronde blaasjes
-hoge dichtheid
-brede synaptische spleet
-grote actieve zone

Type II = inhiberend
-op cellichaam
-platte blaasjes
-lage dichtheid
-smalle synaptische spleet
-kleine actieve zone

Niet de neurotransmitter, maar het type receptor bepaalt of er inhibitie of excitatie plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Classificaties neurotransmitters

A
  • kleine molecuul transmitters
  • peptide transmitters
  • lipide transmitters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kleine molecuul transmitters

A

Acetylcholine / dopamine / norepinephrine = noradrenaline / serotonine
Meestal aangemaakt uit voedingsstoffen
GABA / Glutamaat
GABA –> wordt gevormd door kleine modificatie glutamaat
In grote hersenen en cerebellum:
-Glutamaat = excitatie
-GABA = inhibitie
In ruggenmerg en hersenstam:
-Glutamaat = excitatie
-Glycine = inhibitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Peptide transmitters

A

Korte ketens van aminozuren; fungeren als hormonen
endogene opioïden = beta-endorfine (sterke pijnstiller; runners-high)
exogene opioïden = opium, morfine, heroïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lipide transmitters

A

Endocannabinoïden
fungeren als neuromodulator: inhiberen afgifte van glutamaat en GABA (Dempen zowel excitatie als inhibitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel geeft een neuron af

A

één of een beperkt aantal neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Postsynaptische receptoren

A

Ionotrope receptoren:
-snel
-direct effect
-bindingsplaats voor neurotransmitter + ionenkanaal

Metabotrope receptoren:
-alleen bindingsplaats voor neurotransmitter, geen ionkanaal
-langzaam
-indirect effect; verandert toestand cel via G-eiwit aan binnenkant celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neurotransmitter systemen

A
  1. Cholinerg (acetylcholine): waakzaamheid, aandacht, geheugen
    -Minder bij Alzheimer
  2. Dopaminerg (dopamine): basale ganglia
    -Minder bij Parkinson
    Mesolimbisch:
    -Meer bij beloning (schizofrenie)
    -Minder bij aandacht (ADHD)
  3. Noradrenerg (norepinephrine): Emotionele toon (stemming)
    -Meer bij manie
    -Minder bij depressie
  4. Serotonerg (serotonine): waakzaamheid tijdens bewegen
    -Meer bij schizofrenie
    -Minder bij depressie, ocd, slaap apneu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Habituatie vs Sensatisatie

A

Habituatie = gewenning
-spanningsafhankelijke calcium kanalen worden minder sensitief voor spanningsfluctuaties –> verminderde Ca2+ influx
Sensitisatie = verhoogde respons op stimulus
-Serotonine afgifte door interneuron maakt kaliumkanalen minder responsief –> verminderde K+ efflux –> langer actiepotentiaal
-verhoogde Ca2+ influx –> meer neurotransmitter afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Routes voor toediening

A

Enteraal = via spijsvertering = langzaam
Parenteraal = niet via spijsvertering = sneller
Oraal –> Inhalatie –> Intraveneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Catabolisatie / Excretie

A

Afbraak / Uitstoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Classificatie Psychofarmaca

A

Psycholeptica = stoffen die functies inhiberen
-Sedativa en hypnotica –> werken op GABA receptor (inhiberend) = GABA agonist
-Anxiolytica
-Antipsychotica –>werken op dopamine receptoren (activerend) = DA antagonist
-Stemmingsregulators
Psychoanalaptica = stoffen die functies stimuleren
-Antidepressiva –> MAO / TCAs / SSRIs
-Stimulantia –> Dopamine agonist / blokkeren heropname
Psychodysleptica = stoffen die functies desorganiseren/ontregelen
-Narcotische analgetica
-Hallucinogenen –> neuromodulator = inhiberen afgifte GABA en glutamaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Meten van de hersenen

A

DBS = invasief
TMS = non-invasief

Elektrische activiteit:
-single cell –> invasief
-EEG –> goedkoop/non-invasief/ hoge temporele resolutie / lage spatiele resolutie
-ERP
-EMG –> Magnetische tegenhanger EEG –> non-invasief / hoge temporele resolutie / hoge spatiele resolutie / veel duurder dan EEG

Anatomische imaging technieken:
-CT –> goedkoop / xray dus invasief / hoge spatiele resolutie / lage temporele resolutie / grijze en witte stof niet onderscheiden
-MRI –> duur / non-invasief / hoge spatiele resolutie / lage temporele resolutie / grijze en witte stof goed te onderscheiden
-DTI –> stroomrichting watermoleculen detecteren; zenuwvezelbundels in CZS en myelinisatie axonen
-MRA –> MRI voor imaging van bloedvaten

Functionele imaging technieken:
-fMRI –> hersenactiviteit meten door relatieve verschillen in bloedtoevoer /stoffen in bloed te meten (glucos, ijzer, zuurstof): lage temporele resolutie / hoge spatiele resolutie / non invasief
-fNIRS –> gereflecteerd infrarood licht om activiteit in hersenweefsel te bepalen, verschilt voor zuurstofrijk/zuurstofarm bloed: zoals fMRI maar dan oppervlakkig. Goedkoop / non-invasief / redelijke temporele resolutie / redelijk hoge spatiele resolutie/
-PET –> metabolische activiteit hersenweefsel meten: redelijk hoge spatiele resolutie / lage temporele resolutie / invasief / duur

Gecombineerde technieken:
-EEG / fNIRS = Hoge temporele resolutie (EEG) / redelijk hoge spatiele resolutie (fNIRS); beperkt tot oppervlakkige lagen
-EEG / fMRI = Hoge temporele resolutie (EEG) / hoge spatiele resolutie (fMRI) –> duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Oorsprong zenuwcellen

A

Neurale stamcellen –> voorloper cellen –> neuroblast / glioblast –> gespecialiseerde neuron of gliacel
Hoe weten stamcellen hoe ze zich moeten ontwikkelen?
= neurotrofe signalen (kunnen genen tot uiting brengen, AAN zetten)
= DNA methylatie (kan genen UIT zetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Neuronale groei en ontwikkeling

A
  1. Neurogenese = grotendeels afgerond 25 weken na conceptie (tot 5 jaar)
  2. Cel migratie = week 8-29; radiale gliacellen
  3. Cel differentiatie = afgerond bij geboorte ; gespecialiseerde cellen uit voorloper cel o.i.v. neurotrofe factoren
  4. Cel maturatie = tot 2 jaar na geboorte (dendrieten) / ontwikkeling dendrieten/axonen
  5. Synaptogenese = Na geboorte neemt aantal synapsen snel toe
  6. Apoptose en synaptisch snoeien =
  7. Myelogenese = myelinisatie gaat door tot in volwassenheid

Opgroeien in een verreikte omgeving stimuleert neurale ontwikkeling

24
Q

Sensatie

A

Receptie –> transductie –> codering

25
Retina
Waar de transductie van licht in neurale activiteit plaatsvindt door fotoreceptorcellen Soorten fotoreceptorcellen: -Staafjes = gevoelig voor schemerlicht / zwart-wit en nachtzicht, niet voor kleur -Kegeltjes = gevoelig voor helder licht, kleurenvisie en fijne details -Retinale ganglioncellen = circadiaanse ritmes Fovea: midden van het centrale deel van de retina / veel kegeltjes, geen staafjes Perifere visuele veld (rondom fovea): staafjes --> minder scherp
26
Parvo/magnocellulair
Retinale ganglioncellen Parvocellulair = vooral in fovea, input van kegeltjes --> kleur, fijne details Magnocellulair = input van staafjes --> licht, beweging, geen kleur axonen van retinale ganglioncellen vormen de nervus opticus
27
Visuele zenuwbanen
Net voordat de nervus opticus de hersenen bereikt, kruist deze gedeeltelijk in het optisch chiasma -Mediale axonen gaan contralateraal --> nasale retinahelften kruisen wel -Laterale axonen blijven ipsilateraal --> temporale retinahelften kruisen niet -Rechter visuele veld (linker kant van beide ogen) gaat naar linker hemisfeer en vice versa. Na het optisch chiasma zijn we in de hersenen--> tractus opticus
28
Drie visuele routes naar het brein
1. Geniculostriate systeem -Retina --> laterale geniculate nucleus (thalamus) --> primaire visuele cortex V1 --> andere visuele hersengebieden -Axonen van alle parvocellulaire RCGs + axonen van enkele magnocellulaire RGCs (licht, kleur, beweging) Spatiele codering in zowel LGN als V1 V1 = blobs V2 = stripes 2. Tectopulvinaire systeem -Retina --> colliculi superior (tectum) --> pulvinar nucleus (thalamus) --> andere visuele hersengebieden -Alleen axonen van magnocellulaire RGCs 3. Tractus retino-hypothalamicus -Van lichtgevoelige RCGs --> suprachiasmatische nucleus in hypothalamus -Circadiaanse ritmes
29
Vormen waarnemen
Retinale ganglion cellen (RGCs) reageren niet op vormen, maar op luminatie contrast Luminantie = hoeveelheid zichtbaar licht dat door een oppervlak gereflecteerd wordt naar de ogen Contrast = verschil in luminantie tussen aangrenzende delen van dit oppervlak --> reageren op aanwezigheid of afwezigheid van licht (receptieve velden zijn cirkelvorming) 2 soorten RGCs - ON-center OFF-surround - OFF-center ON-surround Sturen informatie over randen, en met deze informatie worden vormen gecreëerd in het brein. Daarna verwerking van vormen in primaire visuele cortex V1 --> cellen in V1 reageren niet op stippen maar op lijnsegmenten : -simpele V1 cellen -complexe V1 cellen -hyper complexe V1 cellen verschillende aspecten van visuele informatie blijft hier gescheiden = spatiele codering De temporaalkwab (ventrale stroom/object herkenning) is ook georganiseerd in kolommen met neuronen die reageren op vormcategorieën stimulus equivalentie = het herkennen van een object als hetzelfde, ongeacht oriëntatie of gezichtsstandpuntV
30
Visuele hersengebieden na de primaire visuele cortex V1
Ventrale stroom naar temporaalkwab --> wat Dorsale stroom naar pariëtaalkwab --> hoe
31
Agnosie
Laesie in de temporaalkwab = ventrale stroom 'wat' stoornis in object herkenning Patiënten zien normaal, en kunnen visuele informatie omzetten in acties, maar herkennen geen objecten
32
Ataxie
Laesie in de pariëtaal kwab = dorsale stroom 'hoe' stoornis in uitvoeren van taak Patiënten zien normaal, en herkennen alle objecten, maar kunnen visuele informatie niet vertalen in handelingen
33
Blindsight
Volledige verlies van V1 in geniculostriate systeem --> wat en hoe functies afwezig Tectopulvinaire systeem 'waar' functies (wel begrip van objectlocatie)
34
Uitwendig Oor/ Middenoor / Binnenoor
- Oorschelp / externe gehoorgang / trommelvlies - Hamer / Aambeeld / Stijgbeugel - Ovaal venster / slakkenhuis / orgaan van corti / gehoorzenuw
35
Binnenste / Buitenste haarcellen
Buitenste haarcellen: -verbonden met tectoriaal membraan -geen receptoren ; beïnvloeden alleen de stijfheid van het tectoriaal membraan Binnenste haarcellen: -niet verbonden met tectoriaal membraan, maken slechts losjes contact -auditieve receptorcellen -regenereren niet na schade --> permanent gehoorverlies Axonen van de binnenste haarcellen vormen de gehoorzenuw
36
Codering van frequentie
Coderen als functie van hun plaats op het basilaire membraan = tonotopische codering (spatiele codering) Begin --> hoge frequentie (dik, smal, stug) Einde --> lage frequentie (breed, dun, flexibel) De tonotopische codering van frequentie blijft behouden in de primaire auditieve cortex A1
37
Codering Amplitude
Temporele codering, hoe groter amplitude van de geluidsgolf hoe intenser de trillingen, hoe intenser de trillingen van de binnenste haarcellen, meer afgifte neurotransmitter
38
Codering Locatie
Gebaseerd op verschillen tussen de twee oren in: Aankomsttijd = interaural time differende ITD Volume = interaural intensity difference IID --> horizontale geluidslokalisatie
39
Taalgebieden in het brein
Ventraal --> taalbegrip 'herkenning' Linker temporaalkwab = gebied van Wernicke afasie van Wernicke = vloeiend spraak, maar onsamenhangend --> geen begrip van taal Dorsaal --> taalproductie 'actie' Linker frontaalkwab = gebied van Broca afasie van Broca = niet-vloeiende, onderbroken spraak, maar wel intact taalbegrip.
40
3 stadia uitvoeren bewegingen
1. Planning --> prefrontale cortex 2. Organisatie --> premotorische cortex 3. Uitvoering --> primaire motorische cortex M1 (armen/handen/mond) Motorische bewegingen zijn spatieel gecodeerd (net als visie en toonhoogte) --> somatotopische organisatie
41
Van motorische cortex naar ruggenmerg (efferent , output)
Tractus cotricospinalis lateralis (kruist in medulla, hersenstam) -kruist naar contralaterale zijde -eindigt in laterale zijde van contralaterale anterieure hoorn -distale musculatuur = ledematen, vingers Tractus corticospinalis ventralis (kruist niet) -blijft aan de ipsilaterale zijde -eindigt in de mediale zijde van ipsilaterale anterieure hoorn -proximale musculatuur = romp
42
Vestibulaire syteem
Evenwicht en balans -halfcirkelvormige kanalen trilhaartjes / endolymphe / oriëntatie van het hoofd (rotatie) / --> temporele codering (zoals amplitude) -otolieten trilhaartjes / gelei kristallen / oriëntatie van het lichaam, verandering in richting en lineaire versnelling --> temporele codering
43
Somatosensorische systeem
3 systemen: -nociceptie = pijn, temperatuur, jeuk -hapsis = aanraking en druk / tastzin -proprioceptie = perceptie van lichaamslocatie en beweging Snel adapterende receptoren = activeren neuronen wanneer stimulatie begint en eindigt Langzaam adapterende receptoren = activeren neuronen zolang de stimulatie aanwezig is 1. tractus spinothalamicus dorsalis -hapsis/proprioceptie -van ruggenmerg naar hersenstam -kruist in hersenstam -via mediale lemniscus naar ventrolaterale thalamus naar S1 2. tractus spinothalamicus ventralis -nociceptie -eerst naar anterieure zijde ruggenmerg -kruist vervolgens naar contraleterale anterieure ruggenmerg - via mediale lemniscus naar ventrolaterale thalamus naar S1
44
Laesies somatosensorische systeem
-Unilaterale laesies in de hersenstam, thalamus, cortex produceren globale somatosensorische uitvalsverschijnselen aan de contralaterale zijde -Unilaterale laesies in de dorsale spinale ganglia produceren globale somatosensorische uitvalsverschijnselen in een specifiek deel van het lichaam aan de ipsilaterale zijde -Unilaterale laesies in het ruggenmerg Ipsilateraal verlies van hapsis en proprioceptie (kruist in hersenstam) Contralateraal verlies van nociceptie (kruist in ruggenmerg)
45
Belangrijke hersengebieden gemotiveerd gedrag
1.hypothalamus + hypofyse -Hypofyse achterkwab = ontvangt hormonen via axonen van hypothalamus (verlengstuk) -Hypofyse voorkwab = ontvangt releasing hormones van hypothalamus, maakt vervolgens zelf hormonen aan. -Laterale hypothalamus --> honger gevoel (afagie = niet meer eten) -ventromediale hypothalamus --> gevoel van verzadiging (hyperfagie = overeten) Limbische systeem Frontaalkwabben --> rationele rem op emotioneel gedrag
46
Controle seksueel gedrag
Organiserende effecten = beïnvloeden ontwikkelen van foetale brein Activerende effecten = beïnvloeden volwassen brein
47
Emotioneel gedrag
1. Subjectieve gevoelens = amygdala + prefrontale cortex 2. Fysiologische respons = hypothalamus 3. Cognitie = cerebrale cortex
48
Limbisch circuit
Gyrus cinguli / hippocampus / amygdala / corpora mammillaria
49
De master clock
Suprachiasmatische nucleus (hypothalamus) --> ontvangt input van lichtgevoelige retinale ganglioncellen via de tractus retino-hypothalamicus SCN bevindt zich net boven het optisch chiasma produceert zelf geen gedrag
50
Atonie
Maximaal ontspannen spieren (REM slaap) REM slaap = paradoxaal vanwege wakkere EEG maar slapende EMG
51
Slaap en opslag van expliciet / impliciet geheugen
- NREM --> expliciet geheugen in hippocampus - REM --> impliciet geheugen
52
REticulaire activatie systeem RAS
stimulatie --> Wakker EEG inhibitie --> slaap EEG Schade = coma Ventrolaterale preoptische nucleus VLPO in hypothalamus bevat een slaap/waak switch Switch UIT --> RAS actief Switch AAN --> VLPO inhibeert RAS
53
Insomnia/hypersomnia Narcolepsie/Slaapverlamming/Kataplexie
slapeloosheid/moeite om wakkere te blijven plotseling in slaap vallen op ongewenste moment en plaatsen, direct REM slaap niet kunnen bewegen door ontwaken tijdens REM slaap aanval van REM slaap
54
Herinneringen expliciet geheugen
Hippocampus ; NREM
55
Kortetermijngeheugen/langetermijngeheugen
Kortetermijngeheugen = vooral frontaalkwab / prefrontale cortex Langetermijngeheugen = - Expliciet geheugen: mediale temporaalkwab (hippocampus/amygdala) - Impliciet geheugen = basale ganglia / cerebellum (motorisch leren)--> REM slaap Korte- naar langetermijngeheugen = prefrontale cortex --> temporaalkwab
56
Neuroanatomie van expliciet geheugen Perirhinale cortex Parahippocampale cortex Entorhinale cortex Hippocampus
Mediale temporaalkwab: Connecties zijn wederkerig = tweerichtingsverkeer - visueel object geheugen - visuospatieel geheugen - integratie van visueel geheugen - voornamelijk spatieel geheugen (plaatsen, object locaties)
57
Sterke burst van hoge frequentie stimulatie...
veranderd synaptische transmissie dusdanig dat daaropvolgende zwakke stimulatie een grotere EPSP induceert (tot 90 minuten daarna) - verbetert de transmissie tussen bestaande synapsen (verhoogt neurotransmitter afgifte) - verbeter communicatie tussen neuronen (verhoogt post-synaptische sensitiviteit) Sterke stimulatie activeert twee glutamaat receptoren: - AMPA = reageren op zwakke stimulatie en produceren initiële EPSP --> Na+ influx - NMDA = worden normaal gesproken geblokkeerd door magnesium ionen --> sterke burst van hoge frequentie stimulatie kan magnesium ionen verwijderen --> nu reageren ze ook op zwakke stimulatie