Begrippen van het boek Flashcards
Amae
Deze unieke Japanse emotie is een fijn gevoel dat voortkomt uit een gevoel van saamhorigheid, vooral wanneer dit voortkomt uit complete afhankelijkheid van een ander persoon
Cognitive theory of emotions
Suggereert dat een primaire functie van bepaalde basisemoties is om een complex cognitief systeem te coördineren
Encephalization
Betekent dat mensen een grotere neocortex en frontale cortex hebben dan dieren
Independent self
Een vorm van individualisme (veelvoorkomend in westerse culturen), waarbij onafhankelijkheid van anderen als waardevol wordt gezien. Gedrag wordt gezien als een product van interne factoren zoals persoonlijke motivatie
Interdependent self
Komt meer voor in collectivistische culturen (zoals in Azië). Hierbij is het zelfconcept afgeleid van de contacten met andere mensen. Identiteit en status zijn een product van connecties met belangrijke groepen zoals familie, in plaats van persoonlijke prestaties
Selectief leerproces
Angstreacties worden veel makkelijker aangeleerd voor biologisch relevante stimuli (bijv. een slang) dan voor irrelevante stimuli (bijv. een bos bloemen)
Affectieve stijl
Een relatief stabiele aanleg die zorgt dat een persoon op een bepaalde manier waarneemt en reageert ten opzichte van mensen en objecten
Temperament
Een combinatie van affectieve stijlen die al vroeg in het leven zichtbaar worden, en dus waarschijnlijk bepaald worden door genetische factoren
Triune brain theory
Één van de eerste pogingen om uit te vinden hoe emotie geïmplementeerd is in het brein. Sensorische informatie gaat het brein binnen via een aantal sensory systems en bereikt de thalamus, waar het wordt gesplitst in drie pathways: de striatal region (beweging), de neocortex (gedachten) en het limbisch systeem (gevoelens)
Backward masking
Een techniek waarbij een targetstimulus heel kort te zien is, waarna vrijwel meteen een maskerende stimulus wordt getoond. De persoon is zich niet bewust dat hij de targetstimulus gezien heeft, maar wanneer dit een angstopwekkend beeld is ontstaat er toch een lichamelijke angstreactie
Component process model
Stelt dat appraisals belangrijke componenten zijn en dat emoties alleen ervaren worden als meerdere subsystemen gecoördineerd worden om een adaptieve reactie te veroorzaken op een gebeurtenis die als significant wordt gezien voor het welzijn van een persoon
Monoamine hypothesis of mood disorders
Een depressieve stemming is gerelateerd aan een verminderde aanwezigheid van monoamine neurotransmitters (met name serotonine en noraderenaline) in de hersenen
Mood congruent encoding
Betekent dat mensen in een bepaalde stemming meer geneigd zijn om informatie te herinneren die consistent is met die stemming
Mood induction procedure
Techniek waarbij mensen een lijst met stellingen over zichzelf lezen die verdrietig danwel blij zijn, om een stemming op te wekken
Single cell recording
Hierbij wordt een elektrode diep in de hersenen ingebracht die direct de activiteit van een enkel neuron of een kleine groep neuronen kan meten
State-emoties
Hebben vaak een bredere range van intensiteit en refereren naar een specifieke gebeurtenis van beperkte duur
Trait-emoties
Wanneer iemand zo’n emotie bezit, betekent dit dat hij of zij geneigd is die emotie vaker te ervaren in verschillende situaties
Affectiestijl
Verwijst naar de mate waarin iemand positief affect (PA), danwel negatief affect (NA) ervaart in het dagelijks leven
BAS-systeem
Houdt zich bezig met reacties op signalen van beloningen of niet-straffen. Wanneer dit systeem geactiveerd wordt, resulteert dat in actief benaderingsgedrag (Denk aan Gray’s model)
BIS-systeem
Zorgt voor de inhibitie van gedrag wanneer een gevaar gedetecteerd wordt, vergroot waakzaamheid en resulteert in een verhoogde arousal (Denk aan Gray’s model)
Cloninger’s model
Een psychobiologisch model van temperament, gebaseerd op het idee dat er drie primaire temperament-typen zijn, namelijk drie onafhankelijke systemen die zich bezighouden met activatie, handhaving en inhibitie, in reactie tot specifieke soorten stimuli
Eyensenck’s model
Een model van menselijk temperament, met twee belangrijke dimensies van persoonlijkheid: introvert/extravert en neurotisch/stabiel
Gray’s model
Een persoonlijkheidstheorie dat uitging van drie basis-emotiesystemen in de hersenen: een Fight or Flight System (F/FLS), een Behavioural Activation System (BAS) en een Behavioural Inhibition System (BIS)
Kagan’s model
Kagan’s model of temperament focuses on the biological and genetic factors that contribute to individual differences in emotional reactivity and regulation. Kagan proposes that there are two broad temperamental dimensions that underlie emotional differences: behavioral inhibition and approach.
Behavioral inhibition refers to a tendency to be shy, timid, and avoidant in new or unfamiliar situations, while approach refers to a tendency to be outgoing, curious, and seek out new experiences. Kagan believes that these temperamental dimensions are biologically based and are evident in infancy.
According to Kagan, individuals with high levels of behavioral inhibition tend to experience negative emotions more intensely and for longer periods of time than those with low levels of behavioral inhibition. They also tend to have a greater sensitivity to environmental stimuli and are more likely to be introverted and socially withdrawn.
On the other hand, individuals with high levels of approach tend to experience positive emotions more frequently and with greater intensity. They are also more likely to be extroverted and seek out social stimulation.
Overall, Kagan’s model suggests that differences in emotional reactivity and regulation are rooted in biology and are evident early in life. While environmental factors can certainly influence the development of temperament and emotional functioning, Kagan emphasizes the importance of understanding the biological underpinnings of emotion in order to fully understand individual differences in emotional experience and expression.
Moeizame (effortful) control processes
Gedefinieerd als het vermogen om een dominante respons tegen te houden om in plaats daarvan een minder dominante respons uit te voeren
Person-environment covariance
Verwijst naar het feit dat mensen met verschillende temperamenten verschillende omgevingen en stressoren voor zichzelf creëren
Cognitive-motivational-relational theory
Beschrijft dat elke discrete emotie geassocieerd is met een core relational theme. Een appraisal van zo’n theme leidt tot een emotie. Dit is geen goede verklarende theorie
Contextual fear association
Wanneer een individu al een angstreactie ontwikkelt voor de ruimte waarin de respons geconditioneerd is, zelfs zonder dat er een geconditioneerde stimulus aanwezig is
Discrete emotions approach
Zodra een emotie ontstaat, wordt er een set gemakkelijk te herkennen gedrags- en lichamelijke responsen veroorzaakt