B2 Orgaan- en organismeniveau Flashcards
Teelballen
De mannelijke voortplantingsorganen waarin sperma wordt geproduceerd en testosteron wordt afgescheiden.
Zintuig
Een deel van je lichaam waarmee je dingen kunt zien, horen, ruiken, proeven en voelen.
Schildklier
Een klier in de nek die hormonen produceert die belangrijk zijn voor de groei en werking van het lichaam.
Animale zenuwstelsel
Deel van het zenuwstelsel dat de bewuste reacties en reflexen regelt.
Autonome zenuwstelsel
Deel van het zenuwstelsel dat de werking van inwendige organen regelt.
Bewegingszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen geleiden van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren.
Cellen van Schwann
Speciale cellen in het perifere zenuwstelsel die betrokken zijn bij de vorming van myelineschede.
Centrale zenuwstelsel
Deel van het zenuwstelsel dat centraal is gelegen en bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
Doelwitorgaan
Het orgaan waar een bepaald hormoon invloed op heeft.
Eierstokken
De vrouwelijke voortplantingsorganen waarin eicellen worden geproduceerd en hormonen worden afgescheiden.
Eilandjes van Langerhans
Groep cellen in de alvleesklier, die insuline en glucagon produceren.
Endocrien
De processen en klieren in het lichaam die de lichaamsfuncties reguleren door middel van hormonen.
EPO (erytropoëtine)
Hormoon dat het beenmerg stimuleert om rode bloedcellen te maken.
Exocrien
De processen en klieren in het lichaam die zorgen voor uitscheiding.
Gevoelszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen geleiden van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel.
Grote hersenen
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.
Kleine hersenen
Deel van de hersenen dat bewegingen, de spraak en het evenwicht regelt.
Negatieve terugkoppeling
Een vorm van terugkoppeling waarbij er een tegengestelde actie plaatsvindt als een bepaalde waarde afwijkt van de norm.