B1 Orgaan- en organismeniveau Flashcards
ADH (antidiuretisch hormoon)
Een hormoon dat de terugresorptie van water in de nieren stimuleert.
Chemische vertering
De tweede stap van de spijsvertering, waarbij enzymen ervoor zorgen dat de verschillende stoffen uit het voedsel worden afgebroken.
Darmvlokken
Kleine uitstulpingen in de wand van de dunne darm die helpen bij een goede opname van voedingsstoffen.
Dikke darm
Het gedeelte van de darmen dat volgt na de dunne darm, waar voedingsstoffen worden opgenomen die de dunne darm niet heeft kunnen verwerken.
Dode ruimte
Gedeelte van de luchtwegen waar geen gaswisseling plaatsvindt.
Dunne darm
Deel van het spijsverteringskanaal tussen de maag en de dikke darm, waar de belangrijkste voedingsstoffen worden opgenomen.
Grote bloedsomloop
Gedeelte van de bloedsomloop dat stroomt van het hart naar alle cellen in het lichaam (behalve de longen) en weer terug naar het hart.
Kapsel van Bowman
Deel van een niereenheid die verantwoordelijk is voor het filteren van bloed en het vormen van voorurine.
Kleine bloedsomloop
Gedeelte van de bloedsomloop die stroomt van het hart naar de longen en terug naar het hart.
Mechanische vertering
De eerste stap van de spijsvertering, bestaande uit het kauwen van voedsel, het mixen van voedsel met speeksel en de peristaltische bewegingen van de darmen.
Rode bloedcellen
Bloedcellen die zorgen voor het transport van zuurstof en kooldioxide door het bloed.
Speekselklieren
De klieren in en rond de mond die speeksel produceren.
Spijsvertering
Het proces waarbij voedsel wordt afgebroken en omgezet in voedingsstoffen die door het lichaam kunnen worden opgenomen en gebruikt.
Twaalfvingerige darm
Het eerste deel van de dunne darm, waar spijsverteringssappen met het voedsel worden vermengd.
Uitscheiding
Het eerste deel van de dunne darm, waar spijsverteringssappen met het voedsel worden vermengd.
Vitale capaciteit
Het proces waarbij het lichaam afvalstoffen en overtollige stoffen verwijdert.
Witte bloedcellen
Bloedcellen die betrokken zijn bij het afweersysteem van het lichaam.
Restvolume
Het volume lucht dat na een maximale uitademing nog in de longen achterblijft.
Ader
Bloedvat dat bloed vanuit de weefsels en organen terugvoert naar het hart.
Alvleesklier
Een klier die enzymen afscheidt in de twaalfvingerige darm.
Beenmerg
Weefsel dat zich in de botten van het lichaam bevindt, waar bloedcellen worden gemaakt.
Blaas
Een orgaan in het menselijk lichaam dat dient als een tijdelijke opslagplaats voor urine.
Bloed
Vloeistof die door middel van de bloedsomloop voedingsstoffen en afvalstoffen door het lichaam transporteert.
Bloeddruk
De druk die bloed op de wand van een bloedvat uitoefent.
Bloedplaatjes
Kleine bloedcellen die een belangrijke rol spelen bij de bloedstolling.
Bloedplasma
Het vloeibare deel van het bloed, dat voornamelijk uit water bestaat.
Bloedsomloop
De stroming van het bloed door het lichaam in de slagaderen, aderen en haarvaten.
Bloedstolling
Het natuurlijke proces dat een bloeding doet stoppen, zodat er zo weinig mogelijk bloed verloren gaat.
Bronchiën
De vertakkingen van de luchtpijp.