Atriumfibrilleren - Medicatie Flashcards

1
Q

Welk anticoagulante middelen hebben de voorkeur bij atriumfibrilleren?

Wat zijn de klinische en praktische redenen?

A

In het algemeen hebben DOAC’s de voorkeur bij behandelen. Dit is omdat:
* Klinisch: minder hersenbloedingen dan VKA’s, werken sneller
* Praktisch: Geen trombosedienst nodig, want er is geen dosisafhankelijke INR-controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer zet je een patiënt om van een DOAC naar een VKA?

A

Omzetten van DOAC naar VKA als:
* Er relevante bijwerkingen zijn
* De therapietrouw onvoldoende blijkt
* De nierfunctie verslechtert naar een eGFR van rond de 10-15 mL/min
* De algehele kwetsbaarheid toeneemt
* De patiënt hierom vraagt-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer gebruik je toch een VKA voor anticoagulatie?

A

Alleen bij oudere patiënten, en wordt beoordeeld per patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer wordt er toch ritmecontrole gebruikt bij patiënten met atriumfibrilleren?
Waarom?

A

Wordt gebruikt bij:
* Jonge patiënten
* Geen cardiäle comorbiditeiten
* Symptomatisch ondanks frequentie controle

Waarom:
Kan etopische prikkels voorkomen. Dit kan de progressie van atriumfibrilleren remmen (want voorkomt atriumremoddeling).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke DOAC heeft voorkeur bij AF?

A

Alle DOAC’s staan in princiepe gelijk, geen voorkeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dabigatran

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

DOAC, Directe trombine-inhibitor (IIa). preventie van beroertes
Bijwerkingen: Bloedingen, soms maagproblemen

Staat gelijk aan andere DOAC’s, iets beter dan VKA’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rivaroxaban

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

DOAC, directe factor Xa inhibitor. Preventie van beroertes.
Bijwerkingen: Bloedingen, soms maagproblemen

Staat gelijk aan andere DOAC’s, iets beter dan VKA’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Apixaban

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

DOAC, directe factor Xa inhibitor. Preventie van beroertes.
Bijwerkingen: Bloedingen, soms maagproblemen

Staat gelijk aan andere DOAC’s, iets beter dan VKA’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Edoxaban

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

DOAC, directe factor Xa inhibitor. Preventie van beroertes.
Bijwerkingen: Bloedingen, soms maagproblemen

Staat gelijk aan andere DOAC’s, iets beter dan VKA’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Acenocoumarol

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

VKA, remmen vitamine K reductase –> minder actief vitamine K –> minder actieve stollingsfactoren
Kortdurend!
Bijwerkingen: Bloedingen, veel interacties met geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fenprocoumon

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

VKA, remmen vitamine K reductase –> minder actief vitamine K –> minder actieve stollingsfactoren
Langdurend!
Bijwerkingen: Bloedingen, veel interacties met geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Digoxine

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Frequentiecontrole, Remt de Na/K-ATPase pomp in cardiomyocyten. Dit leidt tot hogere intracellulaire Na+ concentratie.
* Na/Ca2+ uitwissellaar wordt nu geremd –> meer intracellulair Ca2+
* Verhoogdt inotropie
* Verlaagt hartfrequentie

3e keuze bij AF, als betablokkers en calciumantagonisten niet meer werke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Metoprolol

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Betablokker, Remt beta-receptoren op hart –> remt sympatische werking. Negatief inotroop en verlaagt hartfrequentie.
Bijwerkingen: Hypotensie, Bradycardie.

1e keuze frequentiecontrole, beter dan atenolol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Atenolol

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Betablokker, Remt beta-receptoren op hart –> remt sympatische werking. Negatief inotroop en verlaagt hartfrequentie.
Bijwerkingen: Hypotensie, Bradycardie.

1e keuze frequentiecontrole, maar alleen als metoprolol niet kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diltiazem

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Calciumantagonist (non-dihydropyridine) –> blokkeert L-type calcium kanaal –> vermindert de AV geleiding. Verlaagt hartritme.
Bijwerkingen: Hypotensie, bradycardie

2e keuze frequentiecontrole, beter dan verapamil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verapamil

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Calciumantagonist (non-dihydropyridine) –> blokkeert L-type calcium kanaal –> vermindert de AV geleiding. Verlaagt hartritme.
Bijwerkingen: Hypotensie, bradycardie

2e keuze frequentiecontrole, maar alleen als diltiazem niet kan

17
Q

Dysopyramide

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Klasse 1a ritmecontrole:
o Werkingsmechanisme: Blokkeert natriumkanalen (Na⁺-kanaalblokker) → verlengt de actiepotentiaal en de refractaire periode.
o Receptorinteractie: Remt snelle Na⁺-instroom in fase 0 van de actiepotentiaal.
o Bijwerkingen: Anticholinerge effecten (droge mond, urineretentie), negatief inotroop (hartfalenrisico).

18
Q

Flecaïnide

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Klasse 1c ritmecontrole
o Werkingsmechanisme: Sterke Na⁺-kanaalblokkers → vertragen geleiding zonder effect op de refractaire periode.
o Receptorinteractie: Blokkeren snelle Na⁺-kanalen in fase 0.
o Bijwerkingen: Pro-aritmisch effect, negatief inotroop (vermijden bij structurele hartziekte).
o Therapeutisch effect: Conversie en preventie van atriumfibrilleren bij patiënten zonder structurele hartziekte.

19
Q

Propafenon

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Klasse 1c ritmecontrole
o Werkingsmechanisme: Sterke Na⁺-kanaalblokkers → vertragen geleiding zonder effect op de refractaire periode.
o Receptorinteractie: Blokkeren snelle Na⁺-kanalen in fase 0.
o Bijwerkingen: Pro-aritmisch effect, negatief inotroop (vermijden bij structurele hartziekte).
o Therapeutisch effect: Conversie en preventie van atriumfibrilleren bij patiënten zonder structurele hartziekte.

20
Q

Sotalol

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Klasse III ritmecontrole
o Werkingsmechanisme: Kaliumkanaalblokker (verlenging actiepotentiaal en QT-tijd), ook bètablokkerend.
o Receptorinteractie: Blokkade van K⁺-kanalen in fase 3.
o Bijwerkingen: Pro-aritmisch (Torsade de Pointes), bradycardie.
o Therapeutisch effect: Ritmecontrole, vooral bij ventriculaire en supraventriculaire aritmieën

21
Q

Amiodaron

Soort medicatie, werkingsmechanisme, Belangrijke bijwerkingen?

A

Klasse III ritmecontrole
o Werkingsmechanisme: Blokkeert K⁺-kanalen, maar ook Na⁺- en Ca²⁺-kanalen en β-receptoren.
o Receptorinteractie: Multichannelblokker.
o Bijwerkingen: Schildklierstoornissen, longfibrose, levertoxiciteit, fotosensitiviteit.
o Therapeutisch effect: Ritmecontrole bij patiënten met structurele hartziekte of hartfalen.

22
Q

Wanneer wordt frequentiecontrole gebruikt?

A

Ventrikelfrequentie > 110/min

23
Q

Wat is het beleid bij frequentiecontrole bij AF?

A

Geen klinische tekenen van overvulling:
* Betablokker in startdosering > metoprolol of alternatief atenolol
* Bij contra-indicatie gebruik een calciumagonist > diltiazem of alternatief verapamil
* Voeg digoxine toe als de frequentie en klachten niet voldoende verminderen

BIj klinische overvulling en hartfalen
* Start digoxine
* Volg verder beleid hartfalen

24
Q

Beta blokkers

A

Metoprolol > atenolol

25
Q

Klasse 1a

A

disopyramide

26
Q

Klasse 1c

A

flecaïnide, propafenon

27
Q

Klasse III

A

Sotalol, amiodaron

28
Q

Klasse IV

A

Diltiazem > verapamil

29
Q

DOAC’s

A

Dabigatran, rivaroxaban, edoxaban, apixaban.

30
Q

VKA’s

A

acenocoumarol = kort, fenprocoumon = lang

31
Q

digoxine

A

Werkingsmechanisme
* Digoxine remt de Na⁺/K⁺-ATPase-pomp in cardiomyocyten.
* Dit leidt tot een hogere intracellulaire Na⁺-concentratie.
* Hierdoor wordt de Na⁺/Ca²⁺-uitwisselaar geremd, wat resulteert in meer intracellulair Ca²⁺.
* Dit verhoogt de contractiekracht van het hart (positief inotroop effect).
* Digoxine stimuleert de nervus vagus, wat leidt tot een lagere hartfrequentie (negatief chronotroop effect).