76-100 Flashcards

1
Q

De kosten-batenanalyse

A

De berekening van de kosten die gemaakt moeten worden en de opbrengsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De kostwinner

A

Degene die de kost verdient; degene die voor het inkomen zorgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De leverancier

A

Degene die regelmatig een product levert (aan een organisatie of huishouden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Liquide middelen

A

Het geld dat voorhanden is; het geld dat je kunt besteden dat je in de kassa of op de bank hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De marge

A

De ruimte die je kunt gebruiken (ook de financiële ruimte, wat je ´kunt missen´)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De offerte

A

De aanbieding om voor een opgegeven bedrag werkzaamheden uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ombuigingen

A

Bezuinigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De onderneming

A

Het bedrijf; de zaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het onroerend goed

A

Bezittingen die niet te verplaatsen zijn, zoals huizen, land e.d.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het rendement

A

De opbrengst; het nuttige effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De schaarste

A

Gebrek; situatie waarbij er meer vraag is dan aanbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De sector

A

Het onderdeel van de samenleving, vooral in de economische zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Slijten aan

A

Verkopen (vaak met moeite)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De stagnatie

A

Het oponthoud; de stilstand; de vertraging in ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De subsidie

A

Geld (meestal van de overheid) dat bedoeld is om mensen, verenigingen etc. te steunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De transactie

A

De overeenkomst waarbij goederen worden verkocht

17
Q

Vervaardigen

A

Maken; produceren

18
Q

Andersdenkenden

A

Mensen die (totaal) andere ideeën, geloofsovertuigingen en/of politieke opvattingen hebben

19
Q

De antidepressiva

A

De medicijnen die ernstige somberte en depressieve klachten tegengaan

20
Q

Het antiracisme

A

De beweging om rassendiscriminatie tegen te gaan

21
Q

Het asiel

A

De bescherming verleend aan mensen die in hun eigen land vervolgd worden

22
Q

De assimilatie

A

De volledige aanpassing

23
Q

Autochtoon

A

Van oorsprong hier gevestigd of uit dit land afkomstig

24
Q

Het boerkaverbod

A

Het verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding

25
Q

Chauvinistisch

A

Met overdreven liefde voor eigen land