51-75 Flashcards

1
Q

De ambitie

A

Het streven om iets te bereiken; het verlangen om hogerop te komen in je werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De arbeidsmarkt

A

De verhouding tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De balans

A

Het overzicht van bezittingen, tegoeden en schulden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De bedrijfskunde

A

De wetenschap die zich bezighoudt met het opzetten en voeren van een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De branche

A

De bedrijfstak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De broodwinning

A

Het werk of de zaak waarmee iemand z´n geld verdient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het bruto inkomen

A

Wat je verdient, inclusief belastingen die je nog moet betalen en onkosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De bureaucratische rompslomp

A

Allerlei administratieve, vaak verplichte handelingen die niet direct iets opleveren of zinnig lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Commercieel

A

Gericht op geld verdienen; gericht op het maken van winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De compagnon

A

Degene met wie je samen een bedrijf hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De concurrent

A

Iemand die in dezelfde markt zijn producten/diensten aanbiedt en dezelfde klanten wil hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De eenheidsmunt

A

Het geldige betaalmiddel dat in meerdere landen wordt gebruikt, zoals de euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Exploiteren

A

Winstgevend maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het faillissement

A

De situatie waarin een bedrijf de schulden niet meer kan betalen; het bankroet;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De fiscus

A

De belastingdienst; de schatkist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De fusie

A

Het samengaan (van bedrijven, instellingen e.d.)

17
Q

Garant staan voor

A

Financieel instaan voor; borg staan voor: zekerheid geven dat een persoon betrouwbaar is en in nood zelf de kosten van die persoon betalen

18
Q

Geprofessionaliseerd

A

Er een beroep van gemaakt; deskundig, serieus en beroepsmatig aangepakt

19
Q

De hypotheek

A

Het geld dat iemand leent met een huis als onderpand, om een huis te kunnen kopen

20
Q

In loondienst

A

Werken voor een werkgever die jou een vast bedrag betaalt voor het werk dat je verricht

21
Q

De industrialisatie

A

Het proces waarbij industrie een belangrijk middel van bestaan wordt

22
Q

De inflatie

A

Geldontwaarding (als het geld minder waard wordt)

23
Q

De infrastructuur

A

De voorzieningen van vervoer, zoals (spoor)wegen, vliegvelden, bruggen en nutsleidingen

24
Q

Investeren

A

Geld (en tijd) in iets (bijvoorbeeld je bedrijf) steken met het doel om dat beter te maken

25
Q

De klandizie

A

De klantenkring; de afnemers van een product