5v hs 10 DNA Flashcards

1
Q

wat zit er in DNA

A

de genetische informatie van erfelijke eigenschappen van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het genoom

A

het geheel aan DNA in een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het verschil tussen eukaryoten en prokaryoten qua DNA

A

eukaryoten: DNA zit in de kern of in organellen
prokaryoten: DNA zit los in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waaruit is DNA opgebouwd

A

nucleotiden: deze bestaan uit een desoxyribose, fosfaat groep en stikstof base (A, T, G of C)
zie binas 71 A/C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar bestaat DNA uit

A

twee strengen van nucleotiden
binas 71 C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe zit een nucleotidestreng eruit

A

monosachardien en fosfaatgroepen wisselen elkaar af, en stikstofbasen steken er aan de zijkant uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe worden de uiteinde van een nucleotidestreng aangegeven

A

met een 3’(dit is de OH-kant)
en een 5’(dit is de fosfaat groep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar bestaat een chromosoom uit bij eukaryoten

A

1 dubbelstreng DNA-molecuul rond histonen gewikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is sequentie

A

de volgorde waarin stikstofbase in een DNA molecuul zijn gerangschikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een gen

A

een deel van het DNA wat codeert voor eiwitten of een gedeelte van een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doet niet-coderend DNA

A
  • regelen de activieit van genen
  • bestaan uit herhalingen van korte nucleotidesequentis
  • bestaan uit genen die hun functie hebben verloren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar begin DNA replicatie mee

A

de replicatie-punten: helicase verbreekt de waterstofbindingen tussen stikstofbase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een primer

A

een kort stukje RNA wat complimentair is aan DNA en het begin van de DNA-synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is DNA polymerase

A

een enzym dat vanuit een primer van de 3’ naar 5’ stikstofbase bindt
71 D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in welke richting vindt DNA replicatie plaats bij de leading en lagging streng

A

leading streng: dezelfde richting als het uiteenwijken van de strengne
lagging: tegenovergestelde richting
allebei gaan van 3’naar 5’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waardoor wordt het DNA molecuul bij elke celdeling korter

A

DNA-polymerase kan het einde van de streng niet repliceren omdat er geen 3’-uiteinde beschikbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn telomeren

A

niet-coderend DNA aan het uiteinde, om te voorkomen dat genen beschadigt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar hangt de levensduur van cellen vanaf

A

de lengte van de telomeren en de snelheid waarmee ze korter worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe kan de base volgorde van DNA worden bepaalt

A
  • PCR
  • gelelektroforese
  • sequencen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is PCR

A

het kopieren van speciefieke gedeelten uit het DNA met een PCR-machine (binas 71m3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is gelelektroforese

A

het scheiden van DNA-fragmeten op grond van hun grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is sequencen

A

een speciale PCR-techniek waarmee je de basenvolgorde van een stukje DNA kunt bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat gebeurt er bij transcriptie

A

langs een deel van een nucleotide keten wordt een RNA-molecuul gevormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is RNA

A

een nucleïnezuur dat ebstaat uit een enkele streng
bevat U ipv T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat ontstaat er bij transcriptie
mRNA, tRNA en rRNA
26
hoe heten de twee strengen die gebruikt worden bij transcriptie
template- of matrijsstreng: hierlangs ontstaat mRNA coderende streng: wordt niet gebruikt
27
hoe vind DNA replicatie plaats
1. helicase verbreekt waterstofbruggen tussen basenparen 2. DNA-polymerase schuif vanaf de primer en voegt DNA nucleotiden aan het 3'-uiteinde van de originele streng 3. dit gebeurt zowel bij de leading als de lagging streng
28
wat zijn transcriptie factoren
eiwitten die nodig zijn om RNA-polymerase te laten binden aan de promotor
29
in welke richting ontstaat RNA
van de 5' richting de 3' uiteinde
30
wanneer stopt transcriptie
wanneer een specifieke volgorde van stikstofbase wordt bereikt
31
welke type RNA zijn er
mRNA, rRNA en tRNA
32
wat doet mRNA
brengt informatie van het DNA voor het coderen van eiwitten naar ribosomen
33
wat is rRNA
een deel van ribosomen
34
wat doet tRNA
bindt een aminozuur en vervoert dat naar een ribosoom
35
waar bestaat DNA uit
introns en exons
36
wat is splicing
introns worden uit het pre-mRNA geknipt en de exons worden aan eklaar gekppeld hierdoor ontstaat mRNA
37
waardoor kunnen uit 1 pre-mRNA molecuul meerdere mRNA's ontstaan
doordat er veschillende mogelijkheden zijn voor splicing
38
wat is RNA-processing
het splicing van introns en exons
39
wat is de genetische code
de volgorde van nucleotden in een mRNA molecuul die bepaalt welke aminozuren in een eiwitmolecuul worden gebouwt
40
waar bestaat een codon uit
drie opeenvolgende nucleotiden
41
waar staan de codons
71G
42
wat is translatie
in ribosomen wordt aan de hand van codons in mRNA een eiwit gevormd
43
wat zijn tRNA-aminozurcomplexen
drie nucleotden op een van de lussen van het tRNA-molecuul vormen een anticodon dat kan bindne aan stikstofbasen van een mRNA-molecuul (zie binas 71K)
44
wat is eiwitsynthese
het binden van een ribosoom en tRNA-methioninecomplex aan het startcodon
45
welke bindingsplaatsen bevat een ribosoom
E P en A, in die volgorde
46
wat gebeurt er bij de A- P- en E-plaats van een ribosoom
op de A- en P- plaats wordt de aminozuurketen gebormd, op de E-plaats verlaat het tRNA zonder aminozuur het ribosoom
47
waar worden eiwitten verder bewerkt nadat ze zijn ontstaan in de ribosomen
in het celplasma of pas buiten de cel
48
wat is genregulatie
het aan of uitzetten van een genw
49
wat is genexpressie
waneer een gen aanstaat kan dor transcriptie mRNA ontstaan en door translatie een eiwit
50
wat ontstaat er bij DNA-replicatie
twee nieuwe DNA ketens
51
wat ontstaat er bij transcriptie
mRNA, tRNA en rRNA
52
wat ontstaat er bij translatie
een eiwitmolecuul
53
wat is nodig voor DNA-replicatie
nucleotiden (met desoxyribose en stikstofbasen A, C, G, T)
54
wat is er nodig voor transcriptie
nucleotiden (met ribose en stikstofbasen A, C, G, U)
55
wat is er nodig voor translatie
aminozuren
56
waardoor wordt DNA-replicatie gemaakt (enzym)
DNA-polymerase
57
waardoor wordt transcriptie gemaakt
RNA-polymerase
58
waardoor wordt translatie gemaakt
tRNA en een ribosoom
59
waar begint DNA-replicatie
bij een replicatiepunt
60
waar begint transcriptie
bij een promotorw
61
waar begint translatie
bij een startcodon
62
wat wordt er afgelezen bij DNA-replicati
enkelstrengs DNA
63
wat wordt er afgelezen bij transcriptie
de template-streng
64
wat wordt er afgelezen bij translatie
mRNA
65
in welke richting gebeurt translatie
van een 5'-uiteinde naar een 3'
66
wat is een operon
het deel van het DNA dat alle genen bevat die de vorming van een eiwit reguleren
67
wat is een promoter
de plaats waar RNA-polymerase kan starten met de transcripite langs structuur genen
68
wat is een operator
Plaats in het DNA na de promotor en waaraan een repressor of activator zich kan binden en zo de RNA polymerase vermindert of verhoogt
69
wat is een repressor
een sequentie die zich kan binden aan een operator waardoor RNApolymerase zich niet meer kan binnden
70
wat zijn stamcellen
cellen die nog niet gespecialiseerd zijn
71
wat is het verschil tussen embryonale stamcellen van de eerste generatie en andere stamcellen
embryonale stamcellen v.d.1.g. kunnen zich nog tot elk celtype differentieren
72
wat is apoptose
geplande celdood
73
wat doet een activator
bindt aan een secifieke sequentie in het DNA (operator), waardoor DNA buigt en andere transcriptiefactoren en RNApolymeerase kunnen binden aan de promotor
74
wat doen repressors
blokkeren de transcirptie door te bnden aan bepaalde sequenties in het DNA (de operator)
75
wat zijn de gevolgen van genregulatie en genexpressie
* uit stamcellen kunnen gespecialiseerde cellen ontstaan * cellen kunnen verschillende eiwitten produceren
76
wat is een mutatie
een verandering in de nucleotide volgorde van DNA of RNA
77
wat is puntmutatie
een verandering in 1 nucleotide paar
78
wat zijn de vormen van puntmutatie
deletie substitutie insertie
79
wat is deletie
een of meer nucleotide paren worden uit het chromosoom verwijdert
80
wat is substitutie
een of meer nucleotide paren worden vervangen
81
wat is insertie
een of meer nucleotide paren worden toegevoegd
82
wat gebeurt er bij een leesraamverschuiving
de codons verschuiven door insertie of deltie
83
wat is genoommutiatie
het aantal chromosomen in een cel is verandert
84
wat gebeurt er als genoommutatie optreed bij mitose of meiose
een van de dochtercellen heeft een chromosoom te weinig en de ander heeft er een te veel
85
waardoor wordt de frequentie waarmee mutaties voorkomen verhoofd
door mutagenen factoren: * mutagen straling * mutagene stoffen * virussen
86
wat is het DNA-repairsysteem
enzymen in een celkern die beschadigingen in het DNA opsporen, daardoor blijven mutaties in een cel beperkt
87
wat doen tumorsuppressororgen
eiwitten produceren die de celcyclus stillegen voor het herstel van DNA of apoptose
88
wat zijn de soorten mutaties
* neutraal: veranderen genotype, maar niet het fenotype * positief * negatief
89
wat doen proto-oncogenen
coderen voor eiwitten die de celgroei en celdifferntiatie stimuleren
90
waar kunnen mutaties leiden tot kanker
in tumorsuppressorgen en in proto-oncogenen
91
wat doet een mutatie in een proto-oncogen
proto-oncogeen kan veranderen in een oncogen waardoor de cel abnormaal snel groeit en deelt
92
wat is het verschil tussen een goedaardige en kwaadaardige tumor
goedaardig: verstoort omliggend weefsel niet kwaadaardig: verstooort omliggend weefsel en deelt zich snller
93
wat is biotechnologie
een verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten voor de mens te maken
94
wat is genetische modificatie
het veranderen van DNA in een organisme
95
wat is de recombinant-DNA-techniek
het DNA wijzigen door DNA in te brengen dat afkomstig is van een ander organisme
96
wat is een cisgeen organisme
genetische gemodificeerd organisme met DNA afkomstig van dezelfde soort
97
wat is een transgeen organisme
een genetische gemodificeerd organisme dat afkomstig is van een organisme van een andere soort
98
wat is complementair DNA
reverse-transcriptase: een enzym dat DNA vormt langs een mRNA-molecuul
99
wat is antisense-DNA
een kopie van een gen, maar met stikstofbase in omgekeerde postiie
100
hoe gebeurt anti-sense DNA
het mRNA dat door transcriptie langs een antisense-DNA wordt gevormd, vormt dubbelstrengs RNA met het mRNA van het oorsponklijke genwa
101
wat is knock-out-gen
een gen uitschakelen om te onderzoeken wat de functie ervan is
102
waar bestaat nucleotiden uit
1 stikstofbase, een desoxyribose en een fosfaatgroep
103
wat zijn vormen van genregulatie bij volwassen eukaryoten
* activatoren en repressors beïnvloeden transcriptie * DNA kan compacter gemaakt worden * RNA-interferentie bindt miRNA met mRNA, hierdoor wordt translatie geblokkeerd
104
wat is genregulatie tijdens embryonale ontwikkeling bij eukaryoten
regulatorgenen coderen in eukaryoten voor transcriptiefactoren, de omgeving van een cel bepaalt de celdifferntiatie
105
wat doen regulatorgenen
zorgen voor de synthese van repressors zorgen voor genexpressie in prokaryoten
106
wat zijn structuurgenen
de genen die informatie bevatten voor het vormen van RNA of eiwitmoleculen