5v h8 gedrag Flashcards

1
Q

wat zijn de soorten prikkels die zintuigcellen kunnen ontvangen

A

externe prikkels, door zintuigen
interne prikkels voor het handhaven van homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de verschillende receptoren?

A
  • chemische receptoren: kunnen moleculen uit de omgeving binden (bijv. smaak)
  • mechanische receptoren: geven impuls wanneer celmembraan buigt/beweegt
  • temperatuurreceptoren:
  • lichtreceptoren
  • pijnreceptoren: reageren op een extreem impuls van bovende
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een drempelwaarde

A

een hoeveelheid prikkels die overschreden moet worden om een impuls te veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een adequate prikkel

A

de pirkkel waarvoor de drempelwaarde van een recepter (zintuigcel) het laagste is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is adaptatie

A

de drempelwaarde gaat omhoog bij een aanhoudende prikkelsterkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de delen van het oog (binas 87C)

A

wenkbrauw
traanklier
ooglid
traanbuis
harde oogvlies
hoornvlies
vaatvlies
iris
puil
voorste oogkamer
achterste oogkamer
ooglens
glasachtig lichaam
netvlies
gele vlek
blinde vlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke delen van het oog zorgen voor bescherming

A

het harde oogvlies, hoornvlies en de iris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de functie van vaatvlies

A

bevat bloedvaten, zorgt voor voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de functie van de voorste oogkamer

A

ruimte tussen hoornvlies en iris gevuld met vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de functie van achterste oogkamer

A

ruimte tussen iris en ooglens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de functie van glasachtig lichaam

A

geleiachtige massa die het netvlies op zijn plek houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de functie van gele vlek

A

centrum van het netvlies, bevat veel kegeltjes, hier zie je het scherpst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de functie van blinde vlek

A

waar de oogzenuw naar het brein gaat, geen zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe zorgen het hoornvlies, ooglens en het straalvormig lichaam voor een scherp beeld

A

lichtstralen die het oog binnenvalleen worden gebroken door het hoornvlies
in het straalvormig lichaam liggen de kringspieren (accommodatiespieren)
de lens kan met lensbandjes boller en platter gemaakt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe werkt accommodatie

A

ver weg: kringspieren ontspannen -> lensbandjes worden strak -> lens wordt plat
dichtbij: vice versa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de vorme van de lens?

A

holle lenzen (negatief) divergeren het licht (spreiden)
bolle lenzen (positief) convergeren het licht (bundelen)
hoe boller de lens, hoe kleiner de afstand tot het brandpunt

17
Q

wat zijn de twee soorten oogafwijking

A

bijziend: voowerpen verweg kun je niet zien
verziend: voorwerepen van dichtbij niet

18
Q

hoe werkt de pupilreflex

A

kringspieren en straalsgewijs lopende spieren bepalen de puuli groten
kringspieren om de pupil klein te maken
s-l-spieren om de iris kleiner te maken

19
Q

wat zijn de drielagen van het netvlies

A
  1. neuronen: geleiden impulsen naar zenuwstelsel
  2. lichtreceptoren: staafjes en kegeltjes
  3. pigmentcellen: absorberen licht en beschermen lichtreceptoren
    binnen->buiten
20
Q

wat is het verschil tussen staafjes en kegeltjes

A

staafjes: - zien zwart wit
- liggen vooral buiten de gele vlek
- meerdere staafjes op 1 neuron
- ongevoelig voor rood licht
- lagere drempelwaarde dan kegeltjes
kegeltkes:
- zien kleuren
- liggen vooral in de gele vlek
- drie typen: rood, groen blauw licht
- 1 neuron per kegeltje

21
Q

hoe zie je diepte

A

door optisch chiasma: oogzenuwen kruizen elkaar, door vergelijking van beelden kun je diepte zien

22
Q

wat is gedrag

A

alle waarneembare activiteiten van een dier of mens

23
Q

wat is adequaat gedrag

A

gedrag dat de overlevinskans van een dier vergroot

24
Q

wat is een gedragssysteem

A

handelingen met een gemeenschappelijk doel

25
wat is een gedragsketen
het effect van de ene handeling (respons op prikkel) leidt tot de volgende handeling
26
wat is de motivatie
hoe groot de drang is om een bepaald gedrag uit te voeren (inwendig)
27
wat is ethologie
de studie van gedrag met een ethogram: objectieve beschrijving van handelingen dit wordt neergezet in een protocol: een lijst van handelingen
28
hoe wordt gedrag bepaald
door erfelijke en aangeleerde eigenschappen(nature en nurture)
29
wat is de sleutelprikkel
de prikkel die zorgt voor bepaald gedrag - gebasseerd op erfelijk gedrag
30
wat is een supranormale prikkel
prikkel die grotere kans op respons geeft dan sleutelprikkel
31
wat zijn de manieren om te leren (5)
- gewenning: een reactie op een prikkel wordt afgeleerd bij herhaling op die prikkel - imprenting: vastleggen van een leerervaring gedurende een korte gevoelige periode - imitatie: leren door gedrag van soortgenoten na te doen - conditionereing: bepaald gedrag leren door ervaringen - inzicht: probleem oplossne door ervaringen te combineren
32
wat zijn de verschillende vormen van conditionering
proefondervindelijk leren: natuurlijk geconditioneerde reflex/ klassiek conditioneren: kunstmatige prikkel veroorzaakt gedrag dat oorspronkelijk gemaakt werd door natuurlijke prikkel operant conditioneren: gedrag te beïnvloeden door gedrag te belonen
33
wat is sociaal gedrag
gedrag van soorgenoten ten op zichte van elkaar
34
hoe komt communicatie gedrag in groepen
door signalen: handeling die als pirkkel werkt voor de handeling van een soortgenoot
35
hoe wordt de rangordebepaalt (3)
- imponeergedrag: een dier maakt zich cool - dreiggedrag: maakt zich sterk - verzoeningsgedrag: een dier schikt zich onder, om agressie te verminderen
36
wat zijn vormen van gedrag die **niet** tot de rangorde horen (6)
- territoriumgedrag - conflictgedrag: gedrag dat ontstaatbij even sterke motivatie voor twee gedragssystemen (- overspronggedrag: gedrag uit derde gedragssysteem) - balts: gaat vooraf aan paren - paringsgedarg - bronst: paringsbereidheid voor zoogdieren - broedzorg