5.3 Flashcards
1
Q
Hospes
A
De gast, de gastheer
Hospit-is, m
2
Q
Pons
A
De brug
Pont-is, m
3
Q
Aestas
A
De zomer
Aestat-is, v
4
Q
Audere
A
Durven
Audeo
5
Q
Docere
A
Onderwijzen
Doceo
6
Q
Tegere
A
Bedekken, beschermen
Tego
7
Q
Metuere
A
Vrezen
Metuo
8
Q
Considere
A
Gaan zitten
Consido
9
Q
Deponere
A
Depono
Neerleggen
10
Q
Discere
A
Studeren
Disco
11
Q
Ducere
A
Leiden
Duco
12
Q
Ludere
A
Spelen, bespotten
13
Q
Mittere
A
Zenden, laten gaan
Mitto
14
Q
Ponere
A
Plaatsen, neerleggen
Pono
15
Q
Relinquere
A
Achterlaten, verlaten
Relinquo