4 Flashcards
1
Q
to throw
A
gooien
2
Q
to break
A
breken
3
Q
hedge / sövény
A
heg
4
Q
fence
A
schutting
5
Q
the tree fell
A
de boom viel
6
Q
attic
A
zolder
7
Q
to water (2)
A
water geven, bewateren
8
Q
lecture / előadás
A
lezing
9
Q
to join
A
meedoen
10
Q
to share
A
delen
11
Q
skill
A
vaardigheid
12
Q
delivery
A
levering
13
Q
instead of
A
in plaats van
14
Q
drawing
A
tekening
15
Q
individual
A
afzonderlijk
16
Q
like a separate task / mint egy külön feladat
A
zoals een afzonderlijke taak
17
Q
to lose
A
verliezen
18
Q
social aspect
A
sociaal aspect
19
Q
walk (fn)
A
wandeling
20
Q
topic
A
(het) onderwerp
21
Q
to take seriously
A
serieus te nemen
22
Q
to collect
A
verzamelen
23
Q
garbage
A
vuilnis
24
Q
event
A
gebeurtenis
25
plate
bord
26
guard
bewaker
27
to order
bestellen
28
baseball cap
baseball pet
29
to develop
ontwikkelen
30
to discover
ontdekken
31
coach
coash
32
to feed
voeden
33
stable / istálló
stal
34
we have to let them walk on the grass / hagynunk kell őket a füvön sétálni
we moeten ze laten lopen op de grass
35
to green
vergroenen
36
playground
speelplaats
37
is te vinden
can be found
38
pavilion
paviljoen
39
paint / festék
verf
40
dot
punt
41
ladybug
lieveheersbeestje
42
to look (like)
eruitzien
43
behind
achter
44
to hand in
inleveren
45
to destroy
vernietigen
46
to start (2)
starten, beginnen
47
last week
vorige week
48
next week
volgende week
49
last week
afgelopen week
50
to belong to
behoren tot
51
endangered group
bedreigde groep
