3. Attachment Flashcards

1
Q

Secure base:

A

een zorggever aan wie een baby gehecht is geraakt en die het kind gebruikt als basis om dingen te ontdekken en om zich toe te richten in tijden van nood/stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een zorggever aan wie een baby gehecht is geraakt en die het kind gebruikt als basis om dingen te ontdekken en om zich toe te richten in tijden van nood/stress

A

Secure base:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gesynchroniseerde routines:

A

harmonieuze interacties tussen twee personen, waarbij de deelnemers hun gedrag aanpassen in reactie op de andere deelnemer zijn gevoelens/gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Caregiving hypothesis:

A

het type attachment dat een kind ontwikkelt met een specifieke verzorger hangt voornamelijk af op de soort zorg dat het kind van de verzorger ontvangt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Psychoanalytische attachment theorie:

A

Freud’s theorie dat baby’s in eerste instantie gehecht raken aan de moeders borst en hierna pas aan de moeder als gevolg van orale bevrediging. ‘I love you, because you feed me.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Cognitieve ontwikkelingsbenadering:
A

om zich te hechten moet een kind in staat zijn om te kunnen differentiëren tussen de moeder en een vreemde en moet een kind begrijpen dat mensen ook kunnen bestaan zonder dat ze met het kind zijn (object permanence). ‘To love you, I must know you will always be there.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Ethologische attachment theorie (Bowlby):
A

hechting ontstaat vanuit de biologische voorbereiding van zowel kind als ouder om op zo’n manier op elkaars gedrag te reageren dat de ouders het kind van bescherming en zorg voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

→ Imprinten: (deel van ethologische attacchment theorie van Bowlby)

A

het ontwikkelen van een voorkeur als baby (dieren) voor een persoon of objectaan wie ze in een korte kritieke periode worden blootgesteld
-Filial imprinting: imprinten met ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Leertheorie van attachment:
A

De moeder neemt de behoefte aan eten (primary reinforcer) weg en wordt hierdoor een secondary reinforcer. Hechting is een leerproces. ‘I love you, because you reward me.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kewpie doll effect:

A

de gezichtskenmerken van baby’s worden gezien als schattig en beminnenswaardig door de verzorgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Shaffer & Kipp fases:

1.De asociale fase

A

(geboorte tot 6 weken): baby’s hebben een gelijke reactie op interessante sociale en niet-sociale stimuli → maken nog geen onderscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Shaffer & Kipp fases

2.De fase van zonder onderscheid makende hechting

A

(6 weken tot 6/7 maanden): baby’s prefereren sociale stimuli boven non-sociale stimuli, maar maken nog geen onderscheid tussen mensen (qua hechting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Shaffer & Kipp fases

3.De specifieke hechtingsfase

A

(7 tot 9 maanden): baby’s raken gehecht aan een persoon(meestal de moeder) → secure base

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Shaffer & Kipp fases

4.De fase van meerdere hechtingen

A

(9 tot 18 maanden): buiten de primary attachment object (de moeder) gaan de baby’s/kinderen zich aan meerdere mensen hechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(geboorte tot 6 weken):

Shaffer & Kipp fases:

A

baby’s hebben een gelijke reactie op interessante sociale en niet-sociale stimuli → maken nog geen onderscheid
1.De asociale fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(6 weken tot 6/7 maanden):

Shaffer & Kipp fases:

A

baby’s prefereren sociale stimuli boven non-sociale stimuli, maar maken nog geen onderscheid tussen mensen (qua hechting)
2.De fase van zonder onderscheid makende hechting

17
Q

(7 tot 9 maanden):

Shaffer & Kipp fases:

A

baby’s raken gehecht aan een persoon(meestal de moeder) → secure base
3.De specifieke hechtingsfase

18
Q

(9 tot 18 maanden):

Shaffer & Kipp fases:

A

buiten de primary attachment object (de moeder) gaan de baby’s/kinderen zich aan meerdere mensen hechten
4.De fase van meerdere hechtingen

19
Q

Insecure-disorganized attachment/type D

A

(5-10%): kinderen zijn gedesoriënteerd en ongeorganiseerd wanneer ze weer herenigd worden met hun moeder. Dit is de ergste vorm van hechting → kan leiden tot psychopathologie

20
Q

Secure attachment/type B

A

(60-65%): kinderen voelen zich veilig om nieuwe dingen te ontdekken, worden gemakkelijk gerust gesteld door de moeder en zoeken contact met de moeder nadat ze weg is geweest. Dit soort attachment geeft kinderen zelfvertrouwen.

21
Q

Insecure-avoidant attachment/type A

A

(20%): kinderen hebben er geen problemen mee als de moeder weg is en reageren ontwijkend wanneer de moeder terugkeert: geenaandacht aan de moeder geven, afstand tot moeder vergroten.

22
Q

Insecure-resistantattachment/type C

A

(5-10%): kinderen raken over hun toeren wanneer de moeder vertrekt maar vertonen inconsistent gedrag wanneer de moeder terug komt, soms zoeken ze contact, soms duwen ze de moeder weg

23
Q

SOORTEN ATTACHMENT type A,B,C,D

A

Insecure-avoidant attachment/type A
Secure attachment/type B
Insecure-resistant attachment/type C
Insecure-disorganized attachment/type D

24
Q

Approach/avoidant behavior:

A

gedrag dat optreed bij een insecure-disorganized attachment → inconsistent afwijzen en toetreden tot/van ouder

25
Q

Stranger anxiety:

A

een op hun hoede of bange reactie die baby’s en peuters vaak vertonen wanneer ze benaderd worden door een onbekend persoon

26
Q

Separation anxiety:

A

een op hun hoede of bange reactie die baby’s en peuters vaak vertonen wanneer zij gescheiden worden van degene aan wie ze gehecht zijn

27
Q

HET METEN VAN ATTACHMENT

A

Strange situation (Mary Ainsworth): een manier om de natuur en kwaliteit van attachment tussen moeder en kind te meten door het kind en de moeder meerdere keren te scheiden. Door observatie, voor kinderen tussen 6 en 20 maanden, duurt ongeveer 22 minuten

Attachment Q Sort (AQS): een verzorger of observator beoordeelt de kwaliteit van een kind zijn attachment door naar het gedrag van kinderen te kijken in natuurlijke situaties. Vragenlijst met 90 stellingen

California Attachment Procedure (CAP): focust op hoe moeders met de angst van hun kinderen omgaan

28
Q

Onderzoek van Harlow & Zimmerman:

A

Aapjes kiezen toch eerder voor een moeder met vacht en zonder voeding, dan voor een moeder zonder vacht met voeding → vonden meer comfort bij de moeder met vacht.Attachment > eten

29
Q

INVLOEDEN OP ATTACHMENT

A

Sensitive care: leidt meestal tot secure attachment → Consistente en verantwoordelijke zorg, kinderen mogen bepalen wanneer ze gevoed worden en hoelang

Onbereikbaar en afwijzend gedrag van de ouder → insecure-avoidant attachment

Inconsistente beschikbaarheid van ouder → insecure-resistant attachment

Moederlijke depressie → insecure-disorganized attachment

Verwaarlozing en fysieke mishandeling → insecure-disorganized attachment

Internal working models/attachment representation: mentale representaties over onszelf, onze ouders en de soorten interactie die je als kind ervaart → niet perse hoe het echt was, meer hoe je het interpreteert

TemperamentHypothesis: het temperament van een kind bepaalt de kwaliteit van attachment, niet de zorg van de zorggever

Armoede → insecure attachment

30
Q

Gevolgen van attachment

A
Verhoogd IQ
Eerdere/betere cognitieve ontwikkeling
Vertonen van meer complex,onderzoekend gedrag
Interesse en plezier hebben in hetoplossen van problemen
Minder frustraties, negatieve gevoelens
Werken goed samen
Meer empathie
Langere relaties/vriendschappen
Meer zelfvertrouwen
31
Q

Reactive attachment disorder:

A

ontstaat in de eerste 5 jaar van een kind door mishandeling of verwaarlozing. Deze kinderen weigeren om affectie te tonen, stelen, liegen, vernielen, gebrek aan berouw..

32
Q

rooting reflex

A

Op het moment dat je de wang van een pasgeborene aanraakt met je vinger, zal de baby zijn of haar hoofd naar de vinger toedraaien, de mond openen en de lippen om de vinger heensluiten.
verdwijnt paar week na de geboorte

33
Q

babinski reflex

A

Deze voetreflex wordt in de eerste maand van het leven actief tot een jaar. Hij kan worden geactiveerd door met de vinger langs de buitenkant van de voetzool te strijken. De grote teen zal dan naar boven buigen en de kleine tenen spreiden zich uit

34
Q

palmar grasping reflex

A

Wat ouderen baby’s kunnen je handen soms ferm vastpakken en vastknijpen. Dit is een gerichte actie. De eerste twee à drie maanden is er nog sprake van een grijpreflex. Deze kun je opwekken door je pink in de handjes van de baby te duwen, waarna deze de handjes stevig dicht zal knijpen. Na twee à drie maanden zal de baby meer gericht gaan grijpen.

35
Q

moro reflex

A

Deze reflex is bij iedere pasgeborene aanwezig, en verdwijnt meestal geleidelijk aan wanneer de baby de derde levensmaand gepasseerd is. De Moro-reflex kan je opwekken door het hoofd van de baby onverwacht enkele centimeters te laten zakken, terwijl je de baby in rugligging op je handen draagt. De baby zal een soort schrikreactie laten zien, het zal de armen en vingers strekken en spreiden, waarna het de armen buigt en naar voren zwaait

36
Q

swimming reflex

A

verdwijnt na 4-6 maanden

37
Q

stepping reflex

A

verdwijnt na 8 weken