1. Prenatale ontwikkeling Flashcards
gameet
Ovum; de vrouwelijke reproductieve cel
Sperma: de mannelijke reproductieve cel
Epigenetics
de studie over hoe genetisch materiaal tot uitdrukking komt
Fenotype:
de observeerbare (fysieke) eigenschappen van een organisme
Genotype:
eigenschappen die een organisme door kan geven aan het nageslacht d.m.v. genetisch materiaal
Allel:
een bepaalde variant van een gen → meestal heb je 2alleles: een van je vader en een van je moeder
Heterozygeen:
een organisme dat twee verschillende alleles voor een eigenschap heeft (Aa of aA)
Codominantie:
een genetisch patroon waarbij heterozygene alleles geen dominant of recessive gen hebben maar waarbij beiden alleles gelijkwaardig optreden (bijv. bloedtype AB)
Dominant gen:
de sterkere allel in een heterogene combinatie →heeft een sterk effect in de homozygous of heterozygous condition
Recessive gen:
de zwakkere allel in een heterozygene combinatie→ heeft alleen een effect in de homozygous condition
Carrier:
een heterozygeen individu die geen recessive allel in zijnfenotype heeft, maar dit we kan overdragen aan zijn kind
Simpel dominant-recessive inheritence:
de naam voor erfelijkheid met dominatie/recessieve genen
Genen bevinden zich in……….
chromosomen
chromosomen
raadachtige structuren die zich in de celnucleus bevinden. Een mens heeft 23 chromosoomparen in een celnucleus. De genen in de chromosomen bevat het molecuul: DNA.
DNA heeft vier bouwstenen
nucleotiden: 1.Adenine (component = thymine) A 2.Thymine (component = adenine) T 3.Cytosine (component = guanine) C 4.Guanine (component = cytosine) G De volgorde van deze bouwstenen in een chromosoom bepaalt degenetische code
mRNA (Messenger RNA):
Moleculen die de genetische code in DNA kopiëren en naar het cellichaam brengen, waar het gebruikt wordt om proteïnen samen te voegen.
DNA — transcriptie → mRNA — translatie → eiwit