2018 2 Flashcards
De heer P. heeft gisteren in zijn tuin de heg gesnoeid. Vandaag bij het opstaan heeft hij gelijk last van een tranend rechter oog. Vooral knipperen is
pijnlijk.
Wat verwacht je bij het spleetlamp onderzoek te zien aan het rechter oog?
A
een middelwijde lichtstijve pupil
B
een aankleurende laesie
C
een hypopyon
D
een hyposfagma
B
een aankleurende laesie
Wat is een hypopyon?
Etterige opeenhoping in de voorste oogkamer
Mevrouw de W, 68 jaar is vorige week bij de huisarts op het spreekuur gekomen met een rood linker oog; behalve een wat drukkend gevoel en de
roodheid waren er geen bijzonderheden. Vandaag komt zij opnieuw langs met nu een rood rechter oog. Zij is bekend met een goed gereguleerde
bloeddruk en gebruikt naast een tablet simvastatine, ook dagelijks Ascal 80 mg. Bij inspectie is het linker oog inmiddels vrijwel weer “blank”, maar
is haar rechter oog “knalrood”.
Welke diagnose stel je?
A
subconjunctivale bloeding
B
virale/banale conjunctivitis
C
episcleritis
D
Scleritis
A
subconjunctivale bloeding
Een 57- jarige patiënt komt op de huisartsenpost. Sinds enkele dagen is er sprake van een zandkorrelgevoel in het rechteroog van de patiënt. Bij
kleuring met fluoresceïne en belichting met blauw licht ziet u een takvormige epitheelbeschadiging van de cornea.
Welke onderstaande bewering is juist?
A
behandeling bestaat uit een corticosteroïd bevattende oogdruppel of oogzalf
B
een spoedverwijzing naar de oogarts is geïndiceerd
C
u schrijft voor 3 dagen oxybuprocaïne druppels voor
D
dit ziektebeeld is besmettelijk
B
een spoedverwijzing naar de oogarts is geïndiceerd
Kies drie symptomen die passen bij gesloten kamerhoekglaucoom?
A
halo’s rond lampen zien
B
misselijkheid en braken
C
lichtstijve pupil
D
metamorfopsie
E
Lichtflitsen
A
halo’s rond lampen zien
B
misselijkheid en braken
C
lichtstijve pupil
U bent coassistent bij de afdeling oogheelkunde. Op het spreekuur komt mevrouw W. met haar zoon van zeven maanden vanwege scheelzien.
Moeder vertelt dat dit in de familie voorkomt.
Welk oogheelkundig onderzoek moet er als eerste worden uitgevoerd?
A
prismatest
B
beoordelen lichtreflex
C
oogspiegelen
D
Skiascopie
B
beoordelen lichtreflex
U bent coassistent bij de huisarts en bij u komt de heer Van Z., 68 jaar, met klachten van wazig zien met beide ogen . Hij vertelt u ook dat het
autorijden in het donker niet meer gaat zoals vroeger: ‘Ik word verblind door het tegenlicht.’ De voorgeschiedenis vermeldt een diabetes mellitus
type 2, neuritis optica, recidiverende blefaritis en hypertensie. Cataract staat bovenaan in de differentiaaldiagnose. U neemt een uitgebreide
anamnese af.
Welk van onderstaande symptomen maakt deze diagnose nog waarschijnlijker?
A
myopisatie
B
pijn bij bewegen van de ogen
C
presbyopie
D
Gezichtsvelddefecten
A
myopisatie
Op de spoedeisende hulp waar u coassistent bent wordt de heer S., 75 jaar, binnengebracht. Hij is plotseling in een café in elkaar gezakt, zonder
aanleiding, zonder voortekenen. Hij lijkt niet goed te kunnen zien.
Bij het lichamelijk onderzoek is de bloeddruk 180/110 mm Hg. Er is een hemiparese rechts (arm meer dan been) en een facialisparese. Er is een
non-fluency afasie en de patiënt merkt u niet op wanneer u rechts van hem staat.
Welk onderzoek geeft nu de nauwkeurigste informatie over de visuele afwijking van de heer S.?
A
confrontatief gezichtsveldonderzoek volgens Donders
B
directe en indirecte pupilreflexen
C
fundoscopie
D
swinging flashlight test
A
confrontatief gezichtsveldonderzoek volgens Donders
Bij oogheelkundig onderzoek meet u een visus op van 1/300.
Wat is de visus van de patiënt?
A
handbewegingen zien op 1 meter
B
vingers kunnen tellen op 300 meter
C
vingers kunnen tellen op 1 meter
D
handbewegingen zien op 300 meter
A
handbewegingen zien op 1 meter
Een meisje van 4 jaar, verder gezond behoudens verkoudheid, presenteert zich op de spoedeisende hulp met een forse zwelling en roodheid van de
rechter oogleden. Een dag eerder was de zwelling begonnen, nu kan het ooglid met geen mogelijkheid meer open en het oog kan dus niet
beoordeeld worden.
Wat gaat u doen?
A
direct plannen voor inspectie van het oog onder narcose
B
direct start steroïden
C
opname met intraveneus antibiotica en beeldvorming
D
eerst uitslag bloedkweek en algemeen bloedonderzoek afwachten zodat gericht behandeld kan worden
C
opname met intraveneus antibiotica en beeldvorming
Een patiënt heeft op klinische gronden naar alle waarschijnlijkheid een neuropathie van de n. radialis na een val, waarbij hij een proximale
humerusfractuur opliep.
Hoeveel tijd moet er na het ongeval ten minste verstrijken, voordat het zinvol is een EMG te verrichten met het oog op de prognose?
A
één dag
B
tien dagen
C
drie weken
D
vijf maanden
B
tien dagen
Een 22-jarige MS patiënte gebruikt inmiddels ruim 2 jaar natalizumab (Tysabri®) en is sindsdien volledig stabiel. Zij is recent positief getest op JC
virus antistoffen in het bloed in de context van het inschatten van het risico op progressieve leuko-encefalopathie (PML).
Welke stelling is juist?
A
met de aanwezigheid van JC virus antistoffen in het bloed kan natalizumab alleen worden gecontinueerd als een onderhoudsbehandeling met
corticosteroïden wordt gestart
B
PML kan worden aangetoond middels een PCR op JC virus DNA in de liquor
C
natalizumab-geassocieerde PML kan ernstig verlopen, maar de kans op overlijden bij het oplopen van deze complicatie is nihil.
D
bij PML is het optreden van het immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) na het staken van natalizumab vrijwel zonder uitzondering fataal
B
PML kan worden aangetoond middels een PCR op JC virus DNA in de liquor
Casus 1
(vraag 29 en 30)
Op de Spoedeisende Hulp meldt zich een 52-jarige man met acute hevige hoofdpijn. U ziet een pijnlijke man, die in het donker zit, zonder
neurologische uitval. U overweegt de mogelijkheid van een subarachnoïdale bloeding.
U heeft gelukkig een subarachnoïdale bloeding uitgesloten.
Welke aandoening staat er ook om bekend een peracute hevige hoofdpijn te geven?
A
arteritis temporalis
B
postcoïtale hoofdpijn
C
analgetica afhankelijke hoofdpijn
D
neuritis optica
B
postcoïtale hoofdpijn
Het vermogen om contrast te zien hangt samen met de receptieve velden van ganglioncellen. Eén type ganglioncel is het ‘ON center/OFF
surround’.
Dat betekent dat belichting van alleen de periferievan het receptieve veld leidt tot:
A
depolarisatie van de ganglioncel en een afname van de actiepotentiaalfrequentie
B
depolarisatie van de ganglioncel en een toename van de actiepotentiaalfrequentie
C
hyperpolarisatie van de ganglioncel en een afname van de actiepotentiaalfrequentie
D
hyperpolarisatie van de ganglioncel en een toename van de actiepotentiaalfrequentie
C
hyperpolarisatie van de ganglioncel en een afname van de actiepotentiaalfrequentie