2017 1 Flashcards

1
Q

Een 25-jarige vrouw wordt in een toestand met postictale verwardheid gepresenteerd op de spoedeisende hulp, nadat zij een aantal gegeneraliseerde
epileptische aanvallen doormaakte. Haar partner weet dat zij medicatie tegen epilepsie gebruikt, maar is de naam vergeten. Verder is zij gezond en zij
gebruikt geen andere medicatie. Bij bloedonderzoek blijkt er een hyponatriëmie te zijn.
Welk anti-epilepticum gebruikt zij het meest waarschijnlijk?
natriumvalproaat
lamotrigine
levetiracetam
Carbamazepine

A

Carbamazepine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een 55 jarige man is thuis gestruikeld over een drempel, na terugkeer van een zakelijk diner, en daarbij met zijn hoofd tegen een muur gevallen. Hij had
die avond niet meer dan twee glazen wijn gedronken. Bij de val is hij is niet buiten kennis geweest. Bij algemeen lichamelijk en neurologisch onderzoek op
de SEH worden behalve een bult links frontaal geen afwijkingen gevonden.
Welke aanvullende diagnostiek en controles zijn nu geïndiceerd?
geen CT-hersenen; opname ter observatie
geen CT-hersenen; mag naar huis zonder wekadvies
geen CT-hersenen; mag naar huis met wekadvies
CT-hersenen; mag naar huis met wekadvies indien CT-hersenen normaal
CT-hersenen; mag naar huis zonder wekadvies indien CT-hersenen normaal

A

CT-hersenen; mag naar huis zonder wekadvies indien CT-hersenen normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een 79-jarige man heeft sinds twee dagen een infarct van de dorsolaterale medulla oblongata (Wallenbergsyndroom) rechts, waardoor hij nog ernstig
beperkt is. Hij heeft een stenose van 85% van de arteria carotis interna rechts en 60% links. Behandeling met een plaatjesaggregatieremmer is al
ingesteld.
Wat is nu de beste behandeling van de stenoses?
conservatief, d.w.z. geen carotisendarterectomie
carotisendarterectomie links
carotisendarterectomie rechts
carotisendarterectomie beiderzijds

A

conservatief, d.w.z. geen carotisendarterectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

A cerebri posterior infarct wat zijn de klachten? (3)

A

Gezichtsveldverlies kwadrant/helft, blindheid, geheugenproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

A cerebri anterior infarct wat zijn de klachten? (2)

A

Contralaterale beenzwakte, sensorische uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Parese in 1 of beide lichaamshelften, sensibiliteitsstoornis, hemianoppsie: welke arterie infarct?

A

A vertebralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Misselijkheid, nystagmus, ipsilaterale coordinatieproblemen, horner syndroom: welke arterie aangedaan?

A

A cerebelli posterior inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bewustzijnsverlies, verstoorde ademhaling, locked-in syndroom: welke arterie infarct?

A

A basilaris infarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hemiplegie contralateraal, sensorische uitval contralateraal, hemianopsie contralateraal, arm meer aangedaan dan been: welke arterie infarct?

A

A cerebri media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Contralaterale hemiparese, contralaterale sensibiliteitsstoornis, moeite met praten: welke arterie infarct?

A

A carotis interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen hemiparese en hemiplegie?

A

Hemiparese is klachtsverlies half, hemiplegie is verlamming half

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een 54-jarige vrouw heeft sinds enkele weken last van aanvallen van draaiduizeligheid met een maximale duur van een halve minuut. De aanvallen
treden bijvoorbeeld op bij het naar voren bukken als zij haar schoenveters wil vastmaken. Tussen de aanvallen in voelt zij zich niet draaiduizelig, al is ze
iets onzekerder bij het lopen en fietsen, dat ze echter wel gewoon blijft doen.
Welke diagnose past het best bij deze anamnese?
ziekte van Ménière
benigne paroxysmale positieveranderingsduizeligheid (BPPD)
neuritis vestibularis
syndroom van Wallenberg

A

benigne paroxysmale positieveranderingsduizeligheid (BPPD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: Bij een vrouw van 41 plotseling heftige aanvallen van duizeligheid met oorsuizen gedurende 20 minuten - urenlang, met gehoorsproblemen en oorsuizen

A

Ziekte van Ménière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: Bij een vrouw na verkoudheid een paar dagen lang erg duizelig (draaiduizeligheid), misselijk, overgeven, bleke huid, minder bij minder bewegen

A

Neuritis vestibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: bij een NB van 70 jaar aanvallen van draaiduizeligheid gerelateerd aan positieverandering, met misselijkheid en braken

A

benigne paroxysmale positieveranderingsduizeligheid (BPPD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: bij een dikke man van 60 acute duizeligheid, braken, heerheid, moeilijkheid met articuleren (dysarterie), coördinatieproblemen ipsilateraal, nystagmus

A

Syndroom van Wallenberg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een hovenier bezoekt zijn huisarts vanwege pijn rond de rechter schouder, die is ontstaan nadat hij bij lage buitentemperatuur een boom heeft gesnoeid.
Bij onderzoek blijkt er een afstaand schouderblad rechts te zijn.
In welke perifere zenuw moet het probleem gelokaliseerd worden?
n. thoracicus longus
n. axillaris
n. suprascapularis
n. Musculocutaneus

A

n. thoracicus longus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een 64-jaar oude man heeft last van in de loop van maanden toenemende gevoelsstoornissen en zwakte. Het begon in de voeten en onderbenen en
sinds kort zijn ook de handen en vingers betrokken. Bij onderzoek vindt u verschillende afwijkingen, waaronder afwezige spierrekkingsreflexen.
Bij welke aandoening passen de afwezige spierrekkingsreflexen het beste?
neuromusculaire transmissiestoornis
myopathie
polyneuropathie
Voorhoornaandoening

A

polyneuropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: stijdheid, spierhypertrofie, normale conractie

A

Neuromusculaire transmissiestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: doof gevoel, afwezige spierrekkingsreflexen, gevoelsstoornissen, spierzwakte, tintelingen

A

polyneuropathie

21
Q

Ter hoogte van welke wervel is de conus gelegen?
Th10
Th11
Th12
L1

A

L1

22
Q

Op de polikliniek neurologie ziet u een patiënte die door de huisarts is verwezen vanwege spierzwakte. Als u haar in de wachtkamer een hand geeft, blijkt
dat zij uw hand maar met moeite kan loslaten.
Bij welke aandoening past deze observatie het beste?
myotone dystrofie
inclusion body myositis
myasthenia gravis
Dermatomyositis

A

myotone dystrofie

23
Q

Bij welke ziekte passen de volgende symptomen: vertraging in aanspannen/ontspannen spiren, spierzwakte, vermoeidheid, pijn, orgaanproblemen

A

Myotone dystrofie

24
Q

Bij welke ziekte passen de volgende symptomen Bij een NB van 51: toenemende spierzwakte startend in de bovenbenen

A

Inclusion body myosisits

25
Q

Bij welke zieke passen de volgende symptomen: zakkende oogleden, dubbelzien, problemen met slikken, verminderde mimiek

A

Myasthenia gravis

26
Q

Dhr. Jansma, 67 jaar oud, wordt sinds drie jaar behandeld voor de ziekte van Parkinson met levodopa. Sinds twee weken bemerkt hij onwillekeurige
overtollige wringende bewegingen van de ledematen, enige tijd na inname van zijn medicatie.
Welke strategie heeft de beste kans deze overtollige bewegingen te verminderen?
verlagen dosering levodopa
verhogen dosering levodopa

A

verlagen dosering levodopa

26
Q

Bij welke ziekte passen de volgende symptomenbij jonge mensen/volwassenen/kinderen: ontstekingen huid, zwakheid en pijnlijke spoieren bovenarm en benen

A

Dematomyositis

27
Q

Antistoffen tegen welk antigeen worden in de meerderheid van de patiënten met neuromyelitis optica (NMO) aangetroffen in het bloed?
acetylcholinereceptor
gliadine
ganglioside
aquaporine-4

A

aquaporine-4

28
Q

Welke erfelijke voorhoornaandoening is al in de eerste levensmaanden manifest, en maakt dat aangedane kinderen zelden ouder worden dan twee jaar?
amyotrofe laterale sclerose
spinale spieratrofie type 1 (ziekte van Werdnig-Hoffmann)
spinocerebellaire ataxie van Friedreich

A

spinale spieratrofie type 1 (ziekte van Werdnig-Hoffmann)

29
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: Bij een kind ataxie, spieratrofie, dysarthrie, slikstoornissen, krachts/geovlesverlies, scoliose

A

spinale spieratrofie type 1 (ziekte van Werdnig-Hoffmann)

30
Q

Een 30-jarige vrouw heeft uitstralende pijn in de linkerarm, vanuit de nek tot in de middelvinger. Zij had dit zelf nog niet bemerkt, maar bij onderzoek blijkt
zij een geringe parese van de m. triceps aan dezelfde zijde te hebben en is de tricepspeesreflex verlaagd ten opzichte van rechts. Haar arts stelt de
diagnose cervicaal radiculair syndroom.
Welke wortel is waarschijnlijk aangedaan?
C4
C5
C6
C7
q

A

C7

31
Q

U bent coassistent bij de huisarts. Op het spreekuur komt de heer B, 50 jaar. Hij heeft sinds twee dagen een rood en pijnlijk linkeroog. Hij ziet er waziger
mee en heeft met zijn linkeroog ook last van het licht.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
acuut glaucoom
bacteriële conjunctivitis
hyposfagma
Iridocyclitis

A

Iridocyclitis

32
Q

Mevrouw A., 85 jaar komt ongerust, U bent co- huisartsgeneeskunde, bij u op het spreekuur met een rood oog sinds 1 dag; het oog is rood. Soms jeukt
het en dan wrijft zij weleens in het oog. Er is geen afscheiding noch pijn en de visus is onveranderd.
Welke behandeling geeft u?
geen therapie
chlooramfenicol oogdruppels en een afspraak na 5 dagen
aciclovir oogzalf en een controle afspraak
chlooramfenicol oogzalf en een afspraak na 5 dagen

A

geen therapie

33
Q

Welke bewering is juist met betrekking tot primair open kamerhoek glaucoom (POAG)?
POAG veroorzaakt geen klachten in de meeste stadia.
POAG geeft pijnklachten in de loop van de dag als de intraoculaire druk oploopt.
Gezichtsvelduitval begint meestal centraal en is symmetrisch.
Visusklachten zijn er met name bij fel licht.

A

POAG veroorzaakt geen klachten in de meeste stadia.

34
Q

Bij welke visus spreken we van cataracta incipiens?
>0.5
< 0.5- >0.3
<0.3- >0.1
<0.1- > 1/300
< 1/300

A

> 0.5

35
Q

Welk aanvullende onderzoeken geven welke informatie met betrekking tot de gezichtsvelden?
Plaats hiervoor de juiste onderzoeksmethode bij de juiste test.
Amsler  (i) centraal gezichtsveld (ii) confrontatief gezichtsveld (iii) kinetische perimetrie (iv) statische perimetrie

A

(i) centraal gezichtsveld

36
Q

Welk aanvullende onderzoeken geven welke informatie met betrekking tot de gezichtsvelden?
Plaats hiervoor de juiste onderzoeksmethode bij de juiste test.
Donders  (i) centraal gezichtsveld (ii) confrontatief gezichtsveld (iii) kinetische perimetrie (iv) statische perimetrie

A

(ii) confrontatief gezichtsveld

37
Q

Welk aanvullende onderzoeken geven welke informatie met betrekking tot de gezichtsvelden?
Plaats hiervoor de juiste onderzoeksmethode bij de juiste test.
Goldmann  (i) centraal gezichtsveld (ii) confrontatief gezichtsveld (iii) kinetische perimetrie (iv) statische perimetrie

A

(iii) kinetische perimetrie

38
Q

Welk aanvullende onderzoeken geven welke informatie met betrekking tot de gezichtsvelden?
Plaats hiervoor de juiste onderzoeksmethode bij de juiste test.
Humphrey  (i) centraal gezichtsveld (ii) confrontatief gezichtsveld (iii) kinetische perimetrie (iv) statische perimetrie

A

(iv) statische perimetrie

39
Q

Op het spreekuur komt vervroegd mevrouw W, 75 jaar, i.v.m. uitstralende pijn aan haar rechteroog; zij is ook misselijk. Iedere 12 weken komt zij voor
controle i.v.m. haar matig gereguleerde RR en DM II. De visus bedraagt VOD 3/60.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
hypertensieve retinopathie gr II
non-proliferatieve diabetische retinopathie
neovasculair glaucoom
keratitis marginalis

A

neovasculair glaucoom

40
Q

Mevrouw Z, 47 jaar komt bij U met de klacht dat zij sinds enkele weken af en toe tegen iets aanloopt en onzeker in het verkeer is: met name als zij
ingehaald wordt schrikt zij. Bij navragen kan zij niet aangeven hoe lang de klachten bestaan; zij heeft geen flitsen bemerkt. Haar algemene
voorgeschiedenis is blanco. Zij heeft alleen een leesbril.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
cataract
neurologische oorzaak
ablatio retinae

A

neurologische oorzaak

41
Q

Van welk deel van het ventriculaire system vormt de thalamus de wanden?
derde ventrikel
aquaductus cerebri
vierde ventrikel
laterale ventrikel
canalis centralis
cisterna interpeduncularis

A

derde ventrikel

42
Q

Visually evoked potential (VEP)-onderzoek geeft informatie over de functie van met name:
de fovea centralis
de reticulaire formatie
het corpus geniculatum laterale
de nervus opticus

A

de nervus opticus

43
Q

Een proefpersoon (met gelijke pupillen links en rechts) kijkt naar een slinger van Pulfrich, waarbij een balletje in één vlak heen en weer beweegt, en
ervaart dat het balletje een ellipsbaan beschrijft.
Dit duidt op pathologie van:
de tractus opticus
de radiatio optica
de nervus opticus
het corpus geniculatum laterale

A

de nervus opticus

44
Q

Bij de onderhoudsbehandeling van migraine kan gekozen worden voor bepaalde bètablokkers.
Welke eigenschap maakt dat een bètablokker geschikt is voor onderhoudsbehandeling bij migraine?
De bètablokker moet affiniteit hebben voor β2-receptoren en kan dus beter niet selectief zijn (voorbeeld: propranolol).
De bètablokker moet in grote mate selectief zijn voor de β1-receptoren (voorbeeld: atenolol).
De bètablokker moet naast β-receptoren ook α-receptoren blokkeren (voorbeeld: labetalol).
De bètablokker moet lipofiel zijn (voorbeeld: metoprolol).

A

De bètablokker moet lipofiel zijn (voorbeeld: metoprolol).

45
Q

Uw patiënt vertoont tekenen van de M. Parkinson, maar het beeld is niet heel duidelijk en er bestaat nog twijfel of de diagnose klopt.
Welke beeldvorming van het brein vraagt u aan, om deze ziekte te kunnen vaststellen?
een SPECT onderzoek
een T2 gewogen MRI opname met lange echo-tijd
een T1-gewogen MRI opname met MR contrast toediening
een CT angiografie met CT contrast toediening

A

een SPECT onderzoek

46
Q

U heeft een MRI laten maken van een MS patiënt. Op een T2-gewogen beeld zijn MS lesies zichtbaar met een hoog signaal ten opzichte van het
omringende hersenweefsel.
Wat kunt U concluderen over deze lesies?
de T2 in de lesies is verkort
de T2 in de lesies is verlengd
de lesies absorberen meer Röntgen straling
de repetitietijd TR in de lesies is verkort

A

de T2 in de lesies is verlengd

47
Q
A