201-250 Flashcards
1
Q
numquam
A
(bijwoord) nooit
2
Q
tandem
A
(bijwoord) (uit)eindelijk
3
Q
at
A
(voegwoord) maar
4
Q
cum
A
(voegwoord) toen - wanneer
5
Q
solus
A
a -um | alleen - eenzaam
6
Q
superbus
A
a -um | trots - prachtig
7
Q
ego
A
(persoonlijk vnw) ik
8
Q
tu
A
(persoonlijk vnw) jij
9
Q
is - ea - id
A
(persoonlijk vnw) hij - zij - het
10
Q
nos
A
(persoonlijk vnw) wij
11
Q
vos
A
(persoonlijk vnw) jullie
12
Q
ii - eae - ea
A
(persoonlijk vnw) zij
13
Q
magis
A
(bijwoord) meer
14
Q
tantum
A
(bijwoord) zoveel - alleen maar
15
Q
nonne?
A
(vraagpartikel) toch wel?
16
Q
num?
A
(vraagpartikel) toch niet?
17
Q
nuntius
A
nuntii | de bode - het bericht
18
Q
sapientia
A
sapientiae | de wijsheid
19
Q
unda
A
undae | de golf
20
Q
bellum
A
belli | de oorlog