051-100 Flashcards
1
Q
tempus
A
tempor-is - o | de tijd - het moment
2
Q
non
A
(ontkenning) niet
3
Q
semper
A
(bijwoord) altijd
4
Q
statua
A
statuae | het standbeeld
5
Q
eques
A
equit-is - m | de ruiter - de ridder
6
Q
laborare
A
laboro | werken - lijden
7
Q
apparere
A
appareo | verschijnen - blijken
8
Q
dormire
A
dormio | slapen
9
Q
domi
A
(bijwoord) thuis
10
Q
etiam
A
(bijwoord) ook - zelfs
11
Q
nondum
A
(bijwoord) nog niet
12
Q
non iam
A
(bijwoord) niet meer
13
Q
nunc
A
(bijwoord) nu
14
Q
theatrum
A
theatri | het theater
15
Q
mulier
A
mulier-is - v | de vrouw
16
Q
uxor
A
uxor-is - v | de echtgenote
17
Q
cogitare
A
cogito | (na)denken
18
Q
dare
A
do | geven
19
Q
narrare
A
narro | vertellen
20
Q
properare
A
propero | zich haasten