2. De normale zwangerschap Flashcards

1
Q

Bespreek de objectieve tekenen van zwangerschap

A

Amenorroe
* uitblijven menstruatie
OF
* periode sinds de laatste maandstonden

! niet te verwarren met innestelingsbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de innestelingsbloeding

A
  • korte periode met gering bloedverlies
  • rond de tijd van de te verwachten menstruatie
  • ongeveer 2 dagen
  • veroorzaakt door innesteling van de blastocyste
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Subjectieve tekenen zwangerschap 9️⃣

A

1️⃣ moeheid
2️⃣ toegenomen behoefte aan slaap
3️⃣ misselijkheid (ochtend)
4️⃣ gespannen & gevoelige mammae
5️⃣ opgezet abdomen
6️⃣ kindbewegingen
* 18-20w primigravida
* 16-18w multigravida

7️⃣ obstipatie
8️⃣ frequente (pijnloze) mictie
9️⃣ teken van Chadwick

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de diagnostische testen voor de zwangerschap.
Welke is het meest accuraat?

A

1️⃣ detectie van HCG

2️⃣ echografie
Meest accurate vorm diagnose zwangerschap & zwangerschapsduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bespreek de detectie van HCG.

A
  • syncytiotrofoblast produceert Humaan Chorion Gonadotrofine (HCG) tijdens de innesteling
  • opsporen in urine en bloed
  • rond 10e zwangerschapsweek hoogste HCG-waarden
  • exacte datering van de zwangerschap is niet mogelijk

urine: vf verwachte maandstonden (25-50 IU/ml)
bloed: vf 8-11 dagen na bevruchting (5 IU/ml)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek de echografie.

A
  • vanaf 4,5 - 5 weken amenorroe
  • transvaginaal, vf 8-10w abdominaal
  • exacte datering: kruin-romp-lengte (CRL)
  • verwachte bevallingsdatum (VBD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Normale zwangerschapsduur

A

40 weken amenorroe
= 10 maan-maanden van 28 dagen
= 280 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Preterm

A

Zwangerschapsduur < 37w
➡️ extreem: < 28w
➡️ very preterm: < 32w

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

A terme

A

Tussen 37-42w voldragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Postterm

A

= serotien
> 42w

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe worden de trimesters van de zwangerschap ingedeeld?

A

1️⃣ 0 - 13w
2️⃣ 14 - 26w
3️⃣ 27w - einde zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt de zwangerschapduur uitgedrukt?

A

Gestational age (GA) = draagtijd

Aantal dagen sinds de laatste menstruatie
OF
via echo, waarbij de grootte van het embryo/foetus vergeleken wordt met referentiecurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de Regel van Naegele?

A

Berekening om de VBD te schatten.

EDLM (eerste dag laatste maandstonden) + 9 maand + 1 week

Tussen 280-283 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt een exacte datering van een zwangerschap uitgevoerd?

A

Echografisch kruin-romp-lengte (CRL) in de eerste 12 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer zijn de embryonale periode en de foetale periode?

A

Embryonale periode
* vanaf de bevruchting tot week 8
* vanaf EDLM tot week 10

Foetale periode
* 8 weken na conceptie tot bevalling
* 10 weken zwangerschapsduur tot bevalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het onderscheid tussen de embryonale en de foetale periode?

A

Embryonale periode: ontwikkelen van de vrucht

Foetale periode: groei en rijping van de organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bespreek het normale verloop van de embryonale periode.

A

0-4w: 3-lagige schijf uit ectoderm, endoderm & mesoderm (vanuit elke laag ontstaan later specifieke organen)

Vanaf 4w
* organogenese
* cilindervormig, gebogen structuur
* amnionholte wordt groter, amnion en chorion komen tegen elkaar te liggen en omgeven hele embryo

Vanaf 5-6w
* sluiten neurale buis
* embryonale hartfunctie (aanvankelijk traag 70 bpm stijgt snel naar 170 bpm)

Na 10w: daalt hartslag geleidelijk naar 110-150 bpm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat kun je echografisch zien tijdens de embryonale periode?

A

5w: vruchtzak van 3 mm

6w: dooierzak binnenin de vruchtzak met embryonale pool
* hartactiviteit waarnemen
* kruin-romp-lengte (CRL) meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bespreek het verloop van de foetale periode.

A

w12
* CRL 6-7cm
* foetale beenderen ontwikkelen ossificatiecentra
* differentiatie externe genetalia

w14-16: echografische geslachtsbepaling

w18-20: kindsbewegingen voelbaar

2de helft zw: Braxton-Hicks contracties

w20: huid wordt minder doorschijnend en wordt bedekt door lanugohaartjes

w24
* begin ontwikkeling longalveoli
* vorming onderhuids vetweefsel

w28
* surfactant in longblaasjes
* vernix caseosa

w32: longontwikkeling volledig

w37: longen matuur ➡️ zw beschouwd als voldragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het teken van Chadwick?

A

Blauwe verkleuring van cervix, vagina en vulva door veneuze congestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn Braxton Hicks contracties?

A

Pijnloze contracties die geen effect hebben op de cervix.

Oefenweeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe noem je de huidsmeer waarmee een foetus bedekt is?

A

Vernix caseosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bespreek de evolutie van het gewicht tijdens de foetale periode.

A

w20: 300g
w22: 500g
w28: 1100g
w32: 1800g
na w32: +150-200g/week
w40: 3400-3600g

de groeisnelheid van de foetus is het grootst tussen 18 en 28 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bespreek het ontstaan van de placenta.

A

Placenta ontstaat uit de wisselwerking tussen trofoblast (chorion= foetaal materiaal) en de decidua (endometrium = materneel materiaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waaruit bestaat de placenta?

A

hoofdzakelijk uit chorionvlokken, omringd door de intervilleuze ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Uit welke 4 elementen bestaat de placentabarrière?

A
  1. endotheelcellen van de foetale capillairen: bekleden de bloedvaten van de foetus
  2. basale membraan (los bindweefsel): dunne laag tussen de de endotheelcellen en de trofoblastcellen
  3. cytotrofoblast: binnenste laag cellen
  4. syncytiotrofoblast: buitenste laag cellen die in direct contact staat met het bloed van de moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe evolueert de placentabarrière tijdens de rijping van de placenta?

A
  1. de wand van de vlokken wordt dunner
  2. cytotrofoblascellen verdwijnen
  3. foetale capillairen worden groter
  4. foetale capillairen liggen tegen het syncytium
28
Q

Bespreek de vorm, grootte en het gewicht van de placenta.

A

vorm: discoïd
grootte: 15-24cm lang, 3cm dik
gewicht: 500g

hoe kleiner de baby, hoe kleiner en lichter de placenta

29
Q

Welke 3 vormafwijkingen van de placenta bestaan er?

A
  1. placenta bipartita
  2. placenta succenturiata
  3. placenta circumvallata
30
Q

Bespreek de placenta bipartita.

A

= placenta duplex

2 delen van ongeveer dezelfde grootte
(volledig in 2 lobben gescheiden door de vliezen)

31
Q

Bespreek de placenta succenturiata.

A

1 groot en 1 klein gedeelte
(de bloedvaten lopen over de vliezen naar de kleine placenta)

32
Q

Bespreek de placenta circumvallata.

A

dikke fibreuze ring op de foetale zijde van de placenta (enkele cm van de rand)

  • choriaalplaat met de foetale vaten reikt niet tot aan de rand van de placenta
  • door een afwijkende hechting van de vliezen (amnion en chorion)
33
Q

Bespreek de 4 mogelijke liggingen van de placenta?

A
  1. normale ligging: bovenaan; boven links-rechts-voor-achter
  2. placenta marginalis: links-rechts-voor-achter
  3. gedeeltelijke placenta praevia: gedeeltelijk voor de bekkeningang (schuin onder)
  4. placenta praevia: volledig voor de bekkeningang (onder)
34
Q

Welke 3 functies heeft de placenta?

A
  1. haemodynamische functie
  2. endocriene functie
  3. immunologische functie
35
Q

Bespreek de haemodynamische functie van de placenta.

A

Aan-en afvoer van stoffen
* zuurstof, water, voedingsstoffen, bouwstoffen, hormonen en antistoffen (IgG) vervoeren naar de foetus
* afvalstoffen vanuit het foetale bloed afvoeren

Barrièrefunctie
eventuele schadelijke stoffen tegenhouden (bacteriën)

36
Q

Hoeveel bedraagt het maternale bloedvolume van de placenta?
Hoe lang verblijft het bloed in de intervilleuze ruimte?

A

150ml
15 seconden

trage stroomsnelheid: O2-spanning in de a. uterina is identiek aan de v. umbilicalis

37
Q

Welke mechanismen spelen een rol in de overdracht van stoffen in de placenta?

A
  1. diffusie
  2. actief transport
  3. filtratie
  4. pinocytose
38
Q

Bespreek de bloedcirculatie in de placenta.

A
  1. moederlijk bloed stroomt via de spiraalarterieën in de intervilleuze ruimte
  2. door de trage stroomsnelheid (15s) is er een optimale gasuitwisseling met de foetale capillairen via de villus
  3. O2-rijk bloed stroomt via de venen in de villi naar de vena umbilicalis
  4. O2-arm bloed stroomt via de 2 arteriae umbilicalis naar de villi

foetale circulatie verloopt in de omgekeerde richting!

39
Q

Wat wordt bedoel met: ‘de foetale bloedcirculatie verloop in de omgekeerde richting’?

A
  • zuurstofarm bloed verlaat het hart naar de aorta en arteria iliaca
  • zuurstofrijk bloed wordt teruggevoerd door de vena cava inferior
40
Q

Bespreek de endocriene functie van de placenta.

A

Productie van
* HCG: Humaan Choriogonadotrofine
* Progesteron
* Oestrogeen
* HPL: Humaan Placentair Lactogen

41
Q

Bespreek het hormoon HCG.

A

Humaan Choriogonadotrofine

  • geproduceerd door de syncytiotrofoblast
  • neemt de functie van LH over: stimuleert het corpus luteum (wat op zijn beurt de productie van progesteron en oestrogeen stimuleert)
  • opsporen in bloed en urine

bloed: vanaf 9 dagen na de bevruchting
urine: vanaf 13 dagen na de bevruchting

concentratie:
* verdubbelt om de 2 dagen tot 10 weken zwangerschap
* daalt tot een plateauwaarde op 16 weken
* daarna onveranderd

42
Q

Bespreek het hormoon progesteron.

A

Productie
* door de placenta
* neemt de hele zwangerschap toe (tot de laatste weken)

Functie
* relaxatie uterusspier (premature expulsie vermijden)
* verslapping andere spieren (darmspieren, ureter, galgang)

43
Q

Bespreek het hormoon oestrogeen.

A

Productie
* foetale bijnier produceert DHEAS > wat de placenta gebruikt om oestrogeen te vormen
* neemt de hele zwangerschap toe

Functie
* niet helemaal duidelijk
* sterke doorbloeding uterus
* verweking uterus en andere bekkenorganen

44
Q

Bespreek het hormoon HPL.

A

Humaan Placentair Lactogen

Productie
* placenta
* aantoonbaar in bloed vf 3w
* concentratie stijgt langzaam

Functie
groeihormoonachtig
* verhoging van de bloedsuikerspiegel > bevordering overdracht glucose naar de foetus
* stimulatie vetafbraak > grotere hoeveelheid vrije vetzuren > verzekering foetale voeding
* ontwikkeling melkklierweefsel

45
Q

Bespreek de immunologische functie van de placenta.

A

Opname van moederlijke antilichamen
* IgG immunoglobulines
* afweer tegen ziektes
* tot enkele maanden na de geboorte

Rol tegen afstotingsverschijnselen
tegen vreemde genetische kenmerken van de foetus van de vaderlijke kant

46
Q

Bespreek de samenstelling van de navelstreng.

A
  • ontstaat uit de hechtsteel, bekleed met amnion
  • 2 arteriën, 1 vene
  • beschermende gelei van Wharton
  • windingen (tegen drukveranderingen)
  • 50-60cm lang
  • 1-2cm dik
47
Q

Bespreek de 4 mogelijke inserties van de navelstreng.

A
  • centrale insertie
  • laterale / excentrische insertie: niet centraal
  • marginale insertie: op de rand van de placenta
  • velamenteuze insertie: op de vliezen
48
Q

Bespreek de vliezen.

A

Foetale oorsprong

  • chorion: loopt vanaf de chorionplaat om de vrucht heen en ligt tegen de decidua
  • amnion: ligt aan de binnenzijde tegen het chorion, bekleedt de navelstreng
49
Q

Wat is de amnionholte?

A

ruimte met vruchtwater binnen in het amnion rond de vrucht

50
Q

Hoe kun je het amnion van het chorion onderscheiden?

A

amnion
* doorzichtig, glad, elastisch en steviger
* binnenste vlies

chorion
* ruwer en weker
* buitenste vlies

51
Q

Wat is PROM?

A

Prelabour Rupture of Membranes

spontaan breken van de vliezen zonder weeënactiviteit bij een à terme zwangerschap

52
Q

Wat is PPROM?

A

Preterm Prelabour Rupture of Membranes

spontaan breken van de vliezen zonder weeënactiviteit bij een premature zwangerschap

53
Q

Wat is een amniotomie?

A

het kunstmatig breken van de vliezen

54
Q

Om de hoeveel tijd verandert te samenstelling van het vruchtwater?

A

iedere 3u

55
Q

Hoeveel vruchtwater is er aanwezig doorheen de zwangerschap?

A

12w: 50ml
16w: 200 ml
40w: 500-1000ml

56
Q

Wat is oligohydramnion?

A

te weinig vruchtwater: <500ml

57
Q

Wat is polyhydramnion?

A

te veel vruchtwater: >2L

58
Q

Hoe ziet het vruchtwater eruit bij een preterme zwangerschap?

A

helder, lichtgeel

59
Q

Hoe ziet het vruchtwater eruit bij een à terme zwangerschap?

A

grijswit, licht troebel met vlokken

60
Q

Wat zijn de vlokken in vruchtwater?

A
  • schilfers van de foetale huid
  • vernix caseosa
61
Q

Hoe ziet het vruchtwater eruit bij een serotiene zwangerschap?

A

papperig, sterke vertroebeling en vervloeiing van vlokken

62
Q

Bespreek de afwijkende kleuren van vruchtwater.

A
  • roze/rood: bloederig
  • groen: meconiaal vruchtwater > foetale nood

ALARMSIGNAAL

63
Q

Hoe wordt het vruchtwater geproduceerd?

A
  • amnion op de navelstreng
  • placenta
  • foetale nieren (urine)
  • longvocht foetus
64
Q

Hoe gebeurt de resorptie van het vruchtwater?

A

de foetus drinkt het vruchtwater

darm > circulatie > maternale circulatie

65
Q

Wat is de pH van vruchtwater?

A

tussen 7,0 en 7,5

(zure vaginale milieu: 3,8 - 5,5)

66
Q

Bespreek de geur van vruchtwater.

A

zoetig, wee

(slecht ruikend wijst op infectie)

67
Q

Bespreek de functies van het vruchtwater.

A

Mogelijk maken van
* groei en beweging
* slikken
* drinken
* adembewegingen

Voorkomt verkleving van de foetus met het amnion

Beschermt te foetus tegen traumata

Bevordert de ontwikkeling van de longen

Geeft ruimte aan de navelstreng