2. Algemene Anatomie Flashcards
Wat zijn de 5 grondmotorische vaardigheden en waarom zijn die belangrijk?
CLUKS. Belangrijk voor een optimale algehele fitheid en conditie.
Skeletleer Wat is de functie van het skelet?
• Het lichaam vorm en stabiliteit geven. • Een aanhechtingsplaats vormen voor de spieren. • Gewrichten op elkaar laten aansluiten. • Bescherming geven aan de organen.
Benoem de 5 belangrijkste gewrichten waarmee de mens bewegingen maakt. Welke soort bewegingen kun je in deze gewrichten maken?
- Enkelgewricht
- Kniegewricht
- Ellebooggericht
- Scapulothoracaal gewricht
- Wervelkolom.
Spieren onderste extremiteiten. Benoem alle 6 spieren van de onderste extremiteiten. En benoem de origo en insertie en de bewegingen die je ermee kan maken + ook het apparaat om die spieren te trainen.
- Triceps surae (kuitspier). Origo: femur, tibia, fibula. Insertie: calcaneus. Beweging: plantair flexie. Apparaat: Calf raise machine
- Hamstrings. Origo: os ischii, insertie: tibia, fibula. Beweging: flexi in knie en retroflexie in heup.
- Abductoren. Origo: Os Ilium. Insertie: Os Femur. Beweging: abuductie in de heup. Apparaat: Abductor machine.
- Adductoren. Origo: Os pubis. Insertie: Os femur + ook Os tivia. Beweging: adductie in de heup. Apparaat: Adductor machine.
- Quadriceps femoris (bovenbeen spier). Origo: Os ilium, os femur. Insertie: tibia (over patella). Beweging: extensie in de knie, anteflexie in heup
- Gluteus maximus (bilspier). Origo: Os coccygis, os sacrum, os ilium. Insertie: os femur. Beweging: retroflexie in de heup, exorotatie in de heup. Apparaat: legg press.
Spieren romp en bovenste extremiteiten.
Benoem alle 11 spieren van de romp en bovenste extremiteiten. En benoem de origo en insertie en de bewegingen die je ermee kan maken.
Wat kun je vertellen over de origo en insertie?
Een algemene stelregel is dat de origo het aanhechtingspunt is op het onbeweeglijke botstuk en de insertie de aanhechting is op het beweeglijke botstuk.
Welke drie spierindelingen kennen we en noem een voorbeeld.
Spoelvorming, plat en waaiervorming.
Spoelvorming: biceps
Plat: buikspieren
Waaiervorming: pector major (grote borstspier)
Welke 4 spiervormen kennen we, en noem van alle 4 een voorbeeld.
1 t/m 4 koppige spieren.
1-koppig: brachialis
2-koppig: biceps brachii
3-koppig: triceps brachoo
4-koppig: quadriceps
Welke 3 typen spierweefsel kennen we?
- Het gladde spierweefsel bevindt zich onder andere in de wanden van de ingewanden. (Niet aanstuurbaar onder wil).
- Het dwarsgestreepte spierweefsel bevindt zich in alle skeletspieren. (Wel aanstuurbaar onder wil).
- Het hartspierweefsel heeft kenmerken van zowel glad als dwarsgestreept spierweefsel.
Benoem de verschillende onderdelen van een spier en leg in het bijzonder uit hoe actine en myosine zorgt voor spier samentrekking en spier-ontspanning.
Spierbuik met daarin de spierbundel. De spierbundel bestaat uit allerlei spiervezels. Dit zijn trage en snelle spiervezels. In elke spiervezel vind je weer vakjes die myofibrillen worden genoemd. Een myofibril kun je verdelen in zogenaamde sarcomeren.
Sarcomeren zien eruit als een lint met donkere en lichtje streepjes, die om en om gevlochten zijn. Deze streepjes noemen we filamenten. Filamenten bestaan dus uit donkere en lichte streepjes. De donkere streepjes zijn dik en worden myosinefilamenten genoemd. Deze myosinefilamenten bevinden zich tussen de lichtere dunne streepjes, die actinefilamenten worden genoemd. De actine- en myosinefilamenten kunnen ten opzichte van elkaar bewegen en zorgen voor een aangespannen of ontspannen spier.
Vanuit het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) wordt via de zenuwbanen een signaal afgegeven aan de zenuw die een bepaalde spier aanstuurt. Dit signaal wordt een prikkel genoemd (actiepotentiaal). Wanneer het actiepotentiaal bij de spiervezels aankomt zullen deze gaan ver- schuiven ofwel verkorten. Dit is dan een spiercontractie.
Dit gebeurt doordat actine en myosine (samen een sarcomeer) aan elkaar koppelen en zich naar el- kaar toe trekken.
Wat is een isometrische, concentrische en een excentrische contractie?
Als je een spier aanspant en de actine en myosine schuiven niet ten opzichte van elkaar, dan is dit een isometrische contractie. Hierbij ontstaat de minste schade aan de spiervezels.
Wanneer actine en myosine naar elkaar toe schuiven is dit een concentrische contractie. Hierbij ontstaat meer schade dan bij een isometrische contractie.
Het uit elkaar schuiven van actine en myosine noem je excentrische contractie en levert de meeste schade op.
Wat is de agonist, antagonist en synergist?
De spier die de beweging uitvoert is de agonist. De spier die tijdens die beweging de tegenovergestelde beweging geeft noemen we antagonist.
De synergist(en) is of zijn de spieren die (de agonist) meehelpen in de beweging of de stand in het gewricht te behouden (houdingspier).
Welke 2 spiervezeltypes kennen we en licht toe.
Type 1
Slow-twitchvezels hebben als kenmerk veel mitochondriën en leveren dus met name energie in de vorm van spierkracht dankzij de aanwezigheid van zuurstof. -> langzaam, rood en uren te gebruiken
Type 2
De fast-twitchvezels, zijn onder te verdelen in 2 subgroepen:
Type 2a: deze vezel bevat naar verhouding nog redelijk veel mitochondriën, maar heeft wel een hoge contractie(aanspan)snelheid. Dit kan hij dankzij zijn goed ontwikkelde capaciteit om energie te kunnen leveren zowel aeroob (met zuurstof) als anaeroob (zonder zuurstof).-> snel, wit en 30 minuten te gebruiken
Type 2x -> dit is de vezel die de hoogste contractiesnelheid bezit en kracht kan leveren door energie te halen uit anaeroob vermogen. -> snel, wit en <5 minuten te gebruiken.