2 Flashcards
1st pass effect
Niet alle medicatie/drugs komt in je bloed
Farmacokinetiek
Wat je lichaam doet met de drugs: ADME
Waar staat ADME voor:
A: Absorptie; hoe komt het erin?
D: distributie: waar gaat het heen?
M: Metabolisme: hoe wordt het afgebroken?
E: Excretie: hoe wordt het geëlimineerd?
3 manieren van absorptie
- Enteraal: maag-darmkanaal
- Parenteraal: niet- maag-darmkanaal
- Topicaal: Direct via huid of slijmvlies
Enteraal absorptie: 2 voorbeelden Parentaal
- Epiduraal (Dichtbij ruggenmerg, langzaam , diffuus)
- Intrathecaal: direct in CSF en dus BBB –> sneller, beter getimed, meer infecties
Hoe makkelijk een stof wordt opgenomen hangt af van 3 factoren:
- Toedieningswijze
- Formulering / chemische eigenschappen drug
- Fysiologische factoren op plaats van absorptie
Lipofiel / lipofoob makkelijker via …
Lipofiel (vetoplosbaar) –> huid
Lipofoob (wateroplosbaar) –> vloeistof en slijmvliezen
Ontbinding
Proces waarbij een stof een oplossing wordt voor het kan worden geabsorbeerd.
Bio-availability
Verhouding tussen dosis geneesmiddel en hoeveel in je bloedbaan terecht komt.
Percentage: AUC oral / AUC injected x 100
Bij intraveneuze toediening is het 100% (geen absorptie nodig)
Twee manieren hoe een stof in je bloed kan komen:
- Passieve diffusie: concentratie-gebaseerd (bijv oplossen in vet of water, kost weinig energie)
- Carrier-mediated transport: hecht aan een eiwit en transporteert zo over membraan (vereist energie en is verzadigbaar)
Distributie: wat is dit?
Proces waar drug wordt vervoerd door vloeistoffen naar punten van actie.
(Bloed, water, extracellulait, lymfatisch, cerebrospinale vloeistoffen)
Portal vein / portaalader
Bloedstroom: orale middelen gaan eerst via de lever, hier worden al delen afgebroken
Enterohepatische kringloop
Stof wordt opnieuw geabsorbeerd in de lever
4 verklaringen first pass effect:
- Een deel wordt afgevoerd
- Enzymen kunnen een deel omzetten
- Glycoproteïnen pompen stof uit je cellen
- Deel wordt omgezet door enzymen in lever
Glycoproteïnen bij distributie
Transporteert substraten uit de cel; komt minder makkelijk in je bloed.
Als deze in je lever zit andersom; voorkomt dat een stof afgebroken wordt.
Door P-gp inhibitor wordt medicatie BETER opgenomen
BBB
Laagje tussen bloedvaten en hersenen, bestaat uit gliacellen (zenuwcellen)
Volume van distributie (Vd)
Beschrijft hoe de drug in het lichaam verspreid is
- Laag <0,2 = vooral bloedplasma
- Medium: vooral extracellulaire vloeistof
- Hoog >0,7 = totale vocht in lichaam (weinig in bloedplasma)
Xenobiotisch metabolisme
Het omzetten van lichaamsvreemde stoffen zodat ze gebruikt kunnen worden.
CYP enzymen
Eerste fase van metabolisme: familie van enzymen voor omzetting (door plakken of knippen)
Ze kunnen medicijnen activeren en inactiveren! Meestal inactiveren.
2 fases van metabolisme
- Drug veranderen zodat het lijf er iets mee kan (zuurstof aanplakken of ion verwijderen) (oxidatie, reductie, hydrolyse, hydroxylatie)
- Conjugatie: binden van een stof zodat het makkelijker uitgescheiden kan worden.
Clearance ability
Deel 2 van metabolisme: mogelijkheid van lichaam om drug te verwijderen uit plasma, bestaat uit:
- Renale clearance (nieren)
- Lever clearance
- Rest
Drug-drug interactie
Als 2 drugs door hetzelfde enzym worden gemetaboliseerd, wordt degene met de hoogste affiniteit het eerst gemetaboliseerd –> andere stapelt op, kan toxisch worden!
Of interactie kan leiden tot hogere enzymproductie –> hogere dosis nodig
Welke organen zorgen voor excretie stof (2x)?
- Kever: omzetting vet oplosbare stoffen en terug naar darm
- Nieren: uitscheiding door binding aan albunamine
Vormen van excretie, en welke bij water/vet oplosbaar?
Urine, ontlasting, longen, zweet, melk, haar/tranen, speeksel
Lever als het wateroplosbaar is
Galblaas als het vetoplosbaar is.