1B2 22-23: week 8 Flashcards

1
Q

welke dingen zijn nodig voor secretie en reabsorptie?

A
  • gat in membraan
  • drijvende kracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom is serum creatinine een goede waarde voor de GFR?

A

het is een afvalproduct van het spiermetabolisme waarbij de klaring gelijk staat aan de GFR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn symptomen van een nierinsufficiëntie?

A
  • oedeem
  • dyspnoe
  • vermoeidheid
  • misselijkheid

klachten beginnen pas bij nierfunctie <30%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de beperkingen van hemodialyse?

A
  • 3x 4-5 uur per week
  • vochtbeperking: 500-750 ml
  • eiwit en zoutbeperking
  • bloeddruk verlagende medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de functies van de nier?

A
  • uitscheiden van water
  • uitscheiden van afvalstoffen
  • aanmaak stimuleren van rode bloedcellen
  • regulatie zuurbase balans
  • regulatie Na/K uitscheiding
  • regulatie bloeddruk
  • activatie vitamine D3 (botstofwisseling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de belangrijkste vraag om jezelf te stellen bij een nier probleem?

A

wat zou ik doen als ik nier was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke structuren zijn te onderscheiden bij een macroscopische doorsnede van de nier?

A
  • cortex
  • medulla
  • pyramide
  • calyx
  • perirenaal vet
  • pelvis renalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de papilla renalis?

A

de overgang van de pyramide naar de calyx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke structuren zijn te onderscheiden in een microscopische coupe van de nier?

A
  • glomerulus
  • proximale tubulus
  • lis van henle
  • distale tubulus
  • verzamelbuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de functies van het mesangium?

A
  • fundament van glomerulus
  • reguleert hydrostatische druk door contractie
  • fagocytose van molecule in de GBM
  • immuunregulatie van cytokinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waardoor houden podocyten elkaar vast?

A

door slit diafragma’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke stoffen zitten er in de glomerulaire basaalmembraan en wat is hun functie?

A
  • collageen IV (en laminine): fysieke barrière, laten alleen kleine eiwitten door
  • proteoglycanen: ladingsbarrière: laten alleen positieve ionen door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de functie van de proximale tubulus?

A
  • reabsorptie van water en ionen
  • secretie organische ionen
  • metabolisme vitamine D3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe zijn proximale tubuli te herkennen bij PAS kleuring?

A

door het roze aankleuren van de microvilli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de functie van de lis van henle?

A

resorptie van H2O en NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de functie van de distale tubulus?

A
  • reabsorptie NaCl
  • secretie van H+ en NH4+
  • regulatie zout-water balans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe zien de distale tubuli er uit in een histologische coupe?

A

als een kralenketting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de functies van de verzamelbuis?

A
  • reabsorptie van H2O en NaCl
  • secretie H+
  • reabsorptie HCO3-
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe is de verzamelbuis te herkennen in een histologische coupe?

A

aan een hele dichte membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waaruit bestaat het juxta-glomerulaire apparaat?

A
  • macula densa
  • arteriole
  • juxtaglomerulaire cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de functie van het juxta-glomerulaire apparaat?

A
  • zout-water balans
  • regulatie glomerulaire filtratiedruk en renale doorstroming
  • productie renine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waarmee is een ureter bekleed?

A
  • urotheel
  • mucosa
  • muscularis
  • adeventitia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waarmee is een urineblaas bekleed?

A
  • urotheel + paraplucellen
  • lamina propria + muscularis mucosa
  • muscularis propria (blaaslediging)
  • peri-vesicaal vet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke twee drukken zorgen voor de regulatie van de GFR?

A
  • hydrostatische druk
  • colloïd-osmotische druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe wordt het verschil tussen de hydrostatische en de colloïd-osmotische druk genoemd?

A

netto filtratiedruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat gebeurt er met de GFR en de Pgc bij activatie van RAAS?

A

vasoconstrictie afferente arteriool –> daling GFR en Pgc

vasoconstrictie efferente arteriool –> stijging GFR en Pgc

27
Q

wat is de formule die bij het berekenen van de GFR hoort?

A

GFR = (U*V)/P met U als urine concentratie, V als het volume en P als het plasma concentratie.

28
Q

wat is een steady state?

A

een stabiele plasma concentratie van creatinine

29
Q

wat is de baroreceptor van de nier?

A

de macula densa

30
Q

wat doet de macula densa bij een lage NaCl concentratie?

A

afgifte renine –> constrictie efferente arteriole

31
Q

wat doet de macula densa bij een hoge NaCl concentratie?

A

aanmaak adenosine –> constrictie afferente arteriole

32
Q

welke 3 dingen zorgen voor een regulatie van de GFR?

A
  1. autoregulatie
  2. RAAS
  3. tubulo-glomerulaire feedback
33
Q

waar zitten de 2 capillaire netwerken in de nier?

A
  1. in de glomerulus
  2. bij de proximale tubulus
34
Q

hoe wordt glucose gereabsorbeerd?

A

Natrium uit cel aan basolaterale zijde door Na/K-pomp –> lage Na concentratie in cel –> glucose apicaal de cel in met natrium in via SGLT2/SGLT1 –> glucose cel uit aan basolaterale zijde door GLUT2/GLUT1

35
Q

welke glucose symporter zit in het S1 segment vooral en welke in de S2/S3

A

S1: SGLT2
S2/3: SGLT1

36
Q

wat is een splay?

A

splay is de variatie tussen individuele nefronen, wat zorgt voor een single nefron GFR. dit wordt bepaald door de stroomsnelheid van de tubulaire vloeistof en het aantal transporteiwitten in de nefron

37
Q

hoe wordt bicarbonaat geresorbeerd?

A

Na cel in en H+ cel uit via NHE3 –> H+ wordt met HCO3- gemaakt tot CO2 via CAiv –> CO2 cel in –> omzetting tot H+ en HCO3- door CAii –> bicarbonaat aan basolaterale zijde cel uit via NBCe1

38
Q

wat is solvent drag?

A

bij watertransport tussen de cellen worden chloride, calcium, magnesium en kaliumionen meegenomen.

39
Q

welke 2 processen zorgen voor eiwit reabsorptie?

A

eiwitten worden afgebroken en gereabsorbeerd als aminozuren:
- extracellulaire partiële afbraak
- endocytose + lysosomale afbraak

40
Q

welke 3 vormen van proteïnurie onderscheiden we?

A
  1. tubulair: excretie < 2g/dag met laag MW eiwitten
  2. overloop: excretie < 2g/dag met laag MW eiwitten
  3. glomerulair: excretie > 3,5g/dag met hoog MW eiwitten
41
Q

waardoor kan er een abnormale excretie van metabolieten zijn?

A
  • verhoogde plasma spiegels
  • verhoogd SN GFR
  • genetische afwijkingen in transporteiwitten
  • fanconi’s syndroom
42
Q

wat zijn de voordelen en nadelen van competitie tussen cationen en anionen qua transport?

A
  • verhoogde werkzaamheid geneesmiddelen
  • maskeren dopinggebruik
  • geneesmiddeltoxiciteit
43
Q

wat is het pad van de anionen van bloed naar filtraat?

A

natrium + alfa-ketoglutaraat samen de cel in aan basolaterale kant –> alfa-ketoglutaraat cel uit –> tegelijkertijd organisch anion cel in –> anion cel uit aan apicale zijde door uitwisseling met ander anion (chloride, bicarbonaat)

44
Q

wat zijn de normaalwaarden van de bloeduitslagen?

A

natrium > 135 mmol/L
kalium > 3,5 mmol/L
fosfaat > 1,0 mmol/L
glucose 4-8 mmol/L

45
Q

wat is het effect van een SGLT-2 remmer?

A

enorme glucoserie –> calorisch tekort –> afvallen

46
Q

wat is het gevaar bij aspecifieke SGLT remmers?

A

zorgen voor een afwezige glucose uptake uit de darmen

47
Q

is de indicatie, contraindicatie en limitatie van een rontgenfoto?

A

indicatie: aspecifieke klachten, nierstenen
contraindicatie: schadelijke straling
limitatie: nieren, ureteren en blaas niet/nauwelijks zichtbaar

48
Q

wat zijn de voordelen van een echo?

A
  • geen ioniserende straling
  • goedkoop
  • makkelijk aan te komen
  • mobiel
  • goed voor screening
  • goede anatomische resolutie van organen
49
Q

wat is de indicatie, contraindicatie en limitatie van een echo?

A

indicatie: bij kinderen
contraindicatie: geen voor nieren, ureter of blaas, kan niet door lucht/bot/veel vet heen
limitatie: afhankelijk van uitvoerende, onderzoeksduur

50
Q

wat is de indicatie, contraindicatie en limitatie van een mictie cytstogram?

A

indicatie: vesico-urethrale reflux
contraindicatie: schadelijke röntgenstraling
limitatie: toegankelijkheid van urethra

51
Q

wat is de indicatie, contraindicatie en limitatie van CT?

A

indicatie: snelle afbeeldingstechniek, obesitas, tumor stagering, pre-operatieve evaluatie
contraindicatie: schadelijke röntgenstraling, allergie voor contrast, renale insufficiëntie (contrast)
limitatie: gewicht van patiënt

52
Q

wat is de indicatie, contraindicatie en limitatie van MRI?

A

indicatie: karakteristieke laesies van lever/pancreas/brein, tumordiagnose/stagering
contraindicatie: implantaten, zwangerschap, contrastallergie
limitatie: gewicht claustrofobie, lange onderzoekstijd, sedatie/anesthesie (kind), lange wachttijd

53
Q

uit welke twee fasen bestaat de mictiecyclus?

A
  • vulfase
  • ledigingsfase
54
Q

welke twee spieren coördineren samen de werking van de blaas?

A
  • m. detrusor
  • urethrale sphincter
55
Q

waarvoor zorgt de cortex qua werking van de blaas?

A

timing

56
Q

waarvoor zorgt het pontine mictiecentrum qua werking van de blaas?

A

coördinatie

57
Q

waarvoor zorgt het sacrale mictiecentrum qua werking van de blaas?

A

versterking en fijnafstelling

58
Q

wat gebeurt er met de blaas bij een suprapontine laesie?

A

wordt spastisch (geen timing)

59
Q

wat gebeurt er met de blaas bij een spinale laesie?

A

spastische blaas en dyscoördinatie

60
Q

wat gebeurt er met de blaas bij een infranucleaire laesie?

A

overloop incontinentie

61
Q

wat zijn de gevolgen van een supranucleaire laesie in het geval van de blaas?

A

stugge blaas

overactieve blaas –> hogere druk –> lagere nierfunctie
overactieve blaas –> spier hypertrofie –> intramurale druk –> stuwing nieren –> lagere nierfunctie

overactieve sluitspier –> hogere druk in blaas + reflux –> lagere nierfunctie

UWI –> reflux nefropathie –> lagere nierfunctie

62
Q

wat zijn de gevolgen van een infranucleaire laesie?

A

urine retentie –> overloop incontinentie
–> UWI
–> stuwing nier –> lagere nierfunctie

63
Q

aan welke muscarine receptor moet acetylcholine binden voor reacties binnen de blaas?

A

M2 of M3

64
Q

wat zijn de meest relevante bijwerkingen van anticholinergica bij gebruik voor de blaas?

A
  • troebel zien
  • droge mond
  • obstipatie