18-Functiewoorden. Bijwoorden (Deel 2) Flashcards
1
Q
Waarom?
A
Pourquoi?
2
Q
Om een bepaalde reden
A
On ne sait pourquoi
3
Q
Omdat …
A
Parce que …
4
Q
Voor een bepaald doel
A
Pour une raison quelconque
5
Q
En (vw)
A
Et
6
Q
Of (vw)
A
Ou
7
Q
Maar (vw)
A
Mais
8
Q
Voor (vz)
A
Pour …
9
Q
Te (~ veel mensen)
A
Trop
10
Q
Alleen (bw)
A
Seulement
11
Q
Precies (bw)
A
Précisément
12
Q
Ongeveer (~ 10 kg)
A
Autour de …
13
Q
Omstreeks (bw)
A
Approximativement
14
Q
Bij benadering (bn)
A
Approximatif
15
Q
Bijna (bw)
A
Presque
16
Q
Rest (de)
A
Reste
17
Q
De andere (tweede)
A
L’autre
18
Q
Ander (bn)
A
Autre
19
Q
Elk (bn)
A
Chaque
20
Q
Om het even welk
A
N’importe quel
21
Q
Veel (grote hoeveelheid)
A
Beaucoup
22
Q
Veel mensen
A
Plusieurs
23
Q
Iedereen (alle personen)
A
Touts les …, toutes les …
24
Q
In ruil voor …
A
En échange de …
25
In ruil (bw)
En échange
26
Met de hand (bw)
à la main
27
Onwaarschijnlijk (bw)
Peu probable
28
Waarschijnlijk (bw)
Probablement
29
Met opzet (bw)
Exprès
30
Toevallig (bw)
Par hasard
31
Zeer (bw)
Très
32
Bijvoorbeeld (bw)
Par exemple
33
Tussen (~ twee steden)
Entre ...
34
Tussen (te midden van)
Parmi ...
35
Zoveel (bw)
Autant
36
Vooral (bw)
Surtout