17-Functiewoorden. Bijwoorden (Deel 1) Flashcards
1
Q
Waar?
A
Où?
2
Q
Hier (bw)
A
Ici
3
Q
Daar (bw)
A
Là-bas
4
Q
Ergens (bw)
A
Quelque part
5
Q
Nergens (bw)
A
Nulle part
6
Q
Bij … (in de buurt)
A
Près de …
7
Q
Bij het raam
A
Près de la fenêtre
8
Q
Waarheen?
A
Où?
9
Q
Hierheen (bw)
A
Ici
10
Q
Daarheen (bw)
A
Là-bas
11
Q
Hiervandaan (bw)
A
D’ici
12
Q
Daarvandaan (bw)
A
De là-bas
13
Q
Dichtbij (bw)
A
Près
14
Q
Ver (bw)
A
Loin
15
Q
In de buurt (van …)
A
Près de …
16
Q
Vlakbij (bw)
A
Tout près
17
Q
Niet ver (bw)
A
Pas loin
18
Q
Linker (bn)
A
Gauche
19
Q
Links (bw)
A
à gauche
20
Q
Linksaf, naar links (bw)
A
à gauche
21
Q
Rechter (bn)
A
Droit
22
Q
Rechts (bw)
A
à droite
23
Q
Rechtsaf, naar rechts (bw)
A
à droite
24
Q
Vooraan (bw)
A
Devant
25
Voorste (bn)
De devant
26
Vooruit (bw)
En avant
27
Achter (bw)
Derrière
28
Van achteren (bw)
Par derrière
29
Achteruit (naar achteren)
En arrière
30
Het midden
Le milieu
31
In het midden (bw)
Au milieu
32
Opzij (bw)
De côte
33
Overal (bw)
Partout
34
Omheen (bw)
Autour
35
Binnenuit (bw)
De l'intérieur
36
Naar ergens (bw)
Quelque part
37
Rechtdoor (bw)
Tout droit
38
Terug (bijv. ~komen)
En arrière
39
Ergens vandaan (bw)
De quelque part
40
Ergens vandaan (en dit geld moet ~ komen)
De quelque part
41
Ten eerste (bw)
Premièrement
42
Ten tweede (bw)
Deuxièmement
43
Ten derde (bw)
Troisièmement
44
Plotseling (bw)
Soudain
45
In het begin
Au début
46
Voor de eerste keer (bw)
Pour la première fois
47
Lang voor ... (bw)
Bien avant ...
48
Opnieuw (bw)
De nouveau
49
Voor eeuwig (bw)
Pour toujours
50
Nooit (bw)
Jamais
51
Weer (bw)
Encore
52
Nu (bw)
Maintenant
53
Vaak (bw)
Souvent
54
Toen (bw)
Alors
55
Urgent (bw)
D'urgence
56
Meestal (bw)
D'habitude
57
Trouwens, ... (tussen haakjes)
à propos, ...
58
Mogelijk (bw)
C'est possible
59
Waarschijnlijk (bw)
Probablement
60
Misschien (bw)
Peut-être
61
Trouwens (bw)
En plus ...
62
Daarom ...
C'est pourquoi ...
63
In weerwil van ...
Malgré ...
64
Dankzij ...
Grâce à ...
65
Wat (vn)
Quoi
66
Dat (vw)
Que
67
Iets (vn)
Quelque chose
68
Iets
Quelque chose
69
Niets (vn)
Rien
70
Wie (~ is daar?)
Qui
71
Iemand (een onbekende)
Quelqu'un
72
Iemand (een bepaald persoon)
Quelqu'un
73
Niemand (vn)
Personne
74
Nergens (bw)
Nulle part
75
Niemands (bn)
De personne
76
Iemands (bn)
De n'importe qui
77
Zo (ik ben ~ blij)
Comme ça
78
Ook (evenals)
également
79
Alsook (eveneens)
Aussi