15.10.2024 Gelijk X Verschillend Flashcards

1
Q

During rush-hour

A

tijdens het spitsuur

Het verkeer is altijd druk tijdens het spitsuur.(Traffic is always busy during rush hour.)

Tijdens het spitsuur duurt het langer om naar huis te rijden.(During rush hour, it takes longer to drive home.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Traffic jam

A

de file

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het Openbaar Vervoer in Belgie

A

Brussel –> MIVB (STIB)

Vlaanderen –> De Lijn

Wallonie –> TEC

Nationaal –> NMBS (SNBC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wood

A

het hout

Deze tafel is van hout gemaakt.
(This table is made of wood.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stone

A

de steen

Hij gooide een steen in het water.
(He threw a stone into the water.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

smell

A

de geur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

climate crisis on the planet

A

klimatcrisis op het planet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

To prevent, To appear or occur

A

voorkomen

We moeten proberen ongelukken te voorkomen.
(We need to try to prevent accidents.)

Dit probleem komt vaak voor in oude huizen.
(This problem occurs frequently in old houses.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wild animals X domesticated animals

A

wilde dieren X gedomesticeerde dieren

In het bos leven veel wilde dieren zoals herten en vossen.
(Many wild animals, such as deer and foxes, live in the forest.)

Honden en katten zijn voorbeelden van gedomesticeerde dieren.
(Dogs and cats are examples of domesticated animals.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fox

A

de vos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bat

A

De vleermuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rat (sican)

A

de rat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

seal (fok)

A

de zeehond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wild boar (yaban domuzu)

A

Het everzwijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

falcon (sahin)

A

de valk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

snake

A

de slang

17
Q

snail

A

de slak

18
Q

What is the largest predator (carnivore) in Belgium?
Belçika’daki en büyük yırtıcı hayvan (etobur) nedir?

A

Wat is het grootste roofdier (carnivoor) in Belgie?

19
Q

goal, purpose

A

het doel

Mijn doel is om vloeiend Nederlands te spreken.
(My goal is to speak Dutch fluently.)

20
Q

to show” or “to display

A

tonen

Kun je mij de weg tonen naar het station?
(Can you show me the way to the station?)

Ze wil graag haar nieuwe vaardigheden tonen op het werk.
(She would like to show her new skills at work.)

21
Q

as much as” or “the same amount

A

evenveel

Hij heeft evenveel boeken als ik.
(He has as many books as I do.)

We kregen evenveel punten voor het project.
(We received the same amount of points for the project.)

22
Q

Their daughters are (not) the same age.

A

Hun dochters zijn (niet) even oud.

23
Q

You get to know your fellow students

A

Je maakt kennis met je medecursisten

24
Q

by chance”, “coincidentally”, or “accidentally

coincidence” or “chance

A

toevallig

het toeval

Ik kwam toevallig een oude vriend tegen in de stad.
(I accidentally ran into an old friend in the city.)

Heb je toevallig een pen bij je? (Acaba)
(Do you happen to have a pen with you?)

Het was puur toeval dat we elkaar ontmoetten.
(It was pure coincidence that we met.)

Dat hij dezelfde dag jarig is, is gewoon toeval.
(That his birthday is on the same day is just a coincidence.)

25
Q

What color eyes do you have?

A

Welke kleur van ogen heb jij?

26
Q

I have more sisters than Tuna
I have less sisters than Tuna

A

Ik heb meer zussen dan Tuna
Ik heb minder zussen dan Tuna

27
Q

I came to Belgium later than Tuna.
I came to Belgium earlier than Tuna

A

Ik ben later naar Belgie gekomen dan Tuna.
Ik ben vroeger naar Belgie gekomen dan Tuna

28
Q

Neither of us have brothers

A

Wij hebben geen van beiden broers

29
Q

I’m taller than Tuna
I’m smaller than Tuna

A

Ik ben groter dan Tuna
Ik ben kleiner dan Tuna

30
Q

I live in Belgium longer than Tuna
I live in Belgium less than Tuna

A

Ik woon langer in Belgie dan Tuna
Ik woon minder in Belgie dan Tuna