12.11.2024 (Gezondheid & lichaamsdelen) ) Flashcards

1
Q

to compare

A

vergelijken

Imperfectum: vergeleek (singular), vergeleken (plural)
Perfectum: heeft vergeleken

Sample Sentences:
Het is belangrijk om prijzen te vergelijken voordat je iets koopt.
(It’s important to compare prices before buying something.)

Hij vergeleek de twee schilderijen om de verschillen te zien.
(He compared the two paintings to see the differences.)

We hebben de resultaten met vorige jaren vergeleken.
(We compared the results with previous years.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

outward appearance; how something or someone looks on the outside.
X
inner self or internal qualities; the emotional or psychological side of a person

A

het uiterlijk X het innerlijk

Uiterlijk en innerlijk zijn beide belangrijk voor een goed leven.”
(Outward appearance and inner qualities are both important for a good life.)

Hij let meer op het innerlijk dan op het uiterlijk van een persoon.
(He pays more attention to someone’s inner qualities than their outward appearance.)

Het innerlijk van een persoon is belangrijker dan het uiterlijk.
(A person’s inner qualities are more important than their appearance.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Influential; having a lot of influence or power over others

A

invloedrijk

Hij is een invloedrijk persoon in de politiek.
(He is an influential person in politics.)

Invloedrijke ideeën hebben de samenleving veranderd.
(Influential ideas have changed society.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to spoil” or “to pamper

A

verwennen

Imperfectum: verwende (singular), verwendden (plural)
Perfectum: heeft verwend

Example Sentences:
Ze verwende haar kinderen met cadeautjes en snoep.
(She spoiled her children with gifts and candy.)

Ik vind het heerlijk om mezelf te verwennen met een dagje spa.
(I love pampering myself with a day at the spa.)

Hij heeft zijn hond helemaal verwend met luxe snacks.
(He completely spoiled his dog with luxury treats.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

thighbone or femur (the large bone in the upper leg)

A

het dijbeen

Het dijbeen is het sterkste bot in het menselijk lichaam.
(The thighbone is the strongest bone in the human body.)

Na de val brak hij zijn dijbeen en moest hij geopereerd worden.
(After the fall, he broke his thighbone and had to undergo surgery.)

De spieren rond het dijbeen spelen een belangrijke rol bij lopen en rennen.
(The muscles around the thighbone play an important role in walking and running.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

calf

A

de kuit

Na het hardlopen voelde hij pijn in zijn kuit.
(After running, he felt pain in his calf.)

De kuitspier wordt sterker door regelmatig te fietsen.
(The calf muscle becomes stronger by cycling regularly.)

Ze droeg een jurk die tot haar kuit kwam.
(She wore a dress that came down to her calf.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

poop, feces

A

de poep

De baby heeft in zijn luier gepoept.
(The baby pooped in their diaper.)

Pas op, er ligt poep op de stoep!
(Watch out, there’s poop on the sidewalk!)

Kinderen vinden het vaak grappig om over poep te praten.
(Children often find it funny to talk about poop.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nail

A

de nagel

Ik heb mijn nagels gisteren geknipt.
(I cut my nails yesterday.)

Ze lakte haar nagels met rode nagellak.
(She painted her nails with red nail polish.)

Hij heeft een splinter onder zijn nagel gekregen.
(He got a splinter under his nail.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Thumb
Index finger (also called pointer finger)
Middle finger
Ring finger
Little finger (also called pinky)

A

de duim
de wijsvinger
de middelvinger
de ringvinger
de pink

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eyebrow
Eyelash
Cheek

A

de wenkbrauw
de wimper
de wang

Hij gaf haar een kus op de wang.
(He gave her a kiss on the cheek.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fever

A

de koorts

Ze bleef thuis omdat ze hoge koorts had.
(She stayed home because she had a high fever.)
Koorts is vaak een symptoom van een infectie.
(Fever is often a symptom of an infection.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sore throat

A

de keelpijn

Hij drinkt thee met honing om zijn keelpijn te verlichten.
(He drinks tea with honey to relieve his sore throat.)
Keelpijn kan het gevolg zijn van een verkoudheid of griep.
(A sore throat can result from a cold or flu.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Insomnia

A

de slapeloosheid

Slapeloosheid kan veroorzaakt worden door stress.
(Insomnia can be caused by stress.)
Hij zoekt hulp om zijn slapeloosheid aan te pakken.
(He is seeking help to address his insomnia.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

A stuffy nose (nasal congestion)

A

Een verstopte neus

Ze gebruikt neusspray tegen haar verstopte neus.
(She uses nasal spray for her stuffy nose.)
Een verstopte neus kan ademhalen moeilijk maken.
(A stuffy nose can make breathing difficult.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dizziness (feeling unsteady or lightheaded)

A

de duizeligheid

Hij voelde duizeligheid toen hij te snel opstond.
(He felt dizziness when he stood up too quickly.)
Duizeligheid kan een teken zijn van uitdroging.
(Dizziness can be a sign of dehydration.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Headache

A

de hoofdpijn

Ze nam een pijnstiller tegen de hoofdpijn.
(She took a painkiller for the headache.)
Hoofdpijn kan door stress of vermoeidheid worden veroorzaakt.
(Headache can be caused by stress or fatigue.)

17
Q

Shortness of breath / breathing difficulty

A

de ademnood

Hij belde een ambulance omdat hij in ademnood verkeerde.
(He called an ambulance because he was short of breath.)
Astma kan leiden tot plotselinge ademnood.
(Asthma can cause sudden shortness of breath.)

18
Q

Stomachache

A

de buikpijn

Ze heeft buikpijn na het eten van te veel chocolade.
(She has a stomachache after eating too much chocolate.)
Buikpijn kan een symptoom zijn van een voedselvergiftiging.
(Stomachache can be a symptom of food poisoning.)

19
Q

to vomit

A

braken

Perfectum: (heeft) gebraakt
Imperfectum: braakte(n)

Example Sentences:
Hij begon te braken na het eten van bedorven voedsel.
(He started vomiting after eating spoiled food.)
Misselijkheid en braken zijn veelvoorkomende symptomen van een maagvirus.
(Nausea and vomiting are common symptoms of a stomach virus.)

20
Q

Fatigue / tiredness

A

de vermoeidheid

Chronische vermoeidheid kan je dagelijks leven beïnvloeden.
(Chronic fatigue can affect your daily life.)
Hij voelde vermoeidheid na een lange werkdag.
(He felt tired after a long workday.)

21
Q

Stomach pain

A

de maagpijn

Maagpijn kan worden veroorzaakt door stress of slecht eten.
(Stomach pain can be caused by stress or poor eating.)
Hij nam een medicijn tegen zijn maagpijn.
(He took medicine for his stomach pain.)

22
Q

Back pain

A

de rugpijn

Ze heeft rugpijn door te lang achter de computer te zitten.
(She has back pain from sitting behind the computer for too long.)
Rugpijn kan worden verlicht door stretchoefeningen.
(Back pain can be relieved by stretching exercises.)

23
Q

Chest pain

A

de pijn aan de borst

Pijn aan de borst kan een teken zijn van een hartaanval.
(Chest pain can be a sign of a heart attack.)
Bij pijn aan de borst is het belangrijk om medische hulp te zoeken.
(With chest pain, it is important to seek medical help.)

24
Q

Diarrhea

A

de diarree

Hij heeft diarree door een voedselallergie.
(He has diarrhea due to a food allergy.)
Diarree kan uitdroging veroorzaken.
(Diarrhea can cause dehydration.)

25
Q

Muscle pain / soreness

A

de spierpijn

Ze heeft spierpijn na het doen van zware oefeningen.
(She has muscle pain after doing intense exercises.)
Een warme douche kan helpen bij spierpijn.
(A warm shower can help with muscle pain.)

26
Q

Cramps (sharp or spasmodic pain in muscles or organs)

A

de krampen

Ze heeft krampen in haar buik na het eten van pittig eten.
(She has cramps in her stomach after eating spicy food.)
Tijdens het sporten kreeg hij last van krampen in zijn benen.
(During exercise, he suffered from cramps in his legs.)

27
Q

Constipation (difficulty in passing stools)

A

de constipatie

Constipatie kan worden veroorzaakt door een gebrek aan vezels in je dieet.
(Constipation can be caused by a lack of fiber in your diet.)
Veel water drinken kan constipatie helpen voorkomen.
(Drinking plenty of water can help prevent constipation.)

28
Q

Vul de zinnen aan.

Mijn rug … pijn.
Ik heb pijn … mijn rug.
Ik heb … pijn.
Ik heb last …/… mijn rug.

A

Mijn rug doet pijn.
Ik heb pijn aan mijn rug.
Ik heb rug pijn.
Ik heb last aan/van mijn rug.

29
Q

Wrist

A

De pols

30
Q

Upper arm
Forearm

A

De Bovenarm
De Onderarm

De bovenarm is sterker dan de onderarm bij veel mensen.
(The upper arm is stronger than the forearm in many people.)