12. sociologie als menswetenschap Flashcards

1
Q

sociologie

A

concepten:
> Socius: mensen, organisaties
> Societas: samenleving, samenlevingsverbanden
> Logos: sociaal handelen, sociale relaties, posities, rollen en status, interactie en communicatie, verwachtingen

> Sociologie observeert, beschrijft, analyseert en verklaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bouwstenen sociologie

A

> Wetenschap die het samenleven van mensen in grotere of kleinere sociale verbanden bestudeert
Studie van de manier waarop mensen de problemen van het samenleven kunnen oplossen

Drie niveaus:
Micro: gezinnen, speelgroepen, vrienden
Meso: vakbonden, bedrijven, kerken, verenigingen, scholen
Macro: samenleving, verzorgingsstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarneming

A

> Selectieve waarneming
Afhankelijk van positie, kennis, voorkeur/afkeur, referentiekader
Waardenvrijheid bestaat niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Studie van sociale problemen

A

> Objectief aspect (oekraine oorlog)
Subjectief aspect (wij vinden rusland schuldig)
Collectief aspect (wij kiezen de kant van oekraine)
Oplosbaarheid (hopelijk kan er gepraat worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociologie is een jonge wetenschap

A

wat het meest direct gegeven is, het laatst tot object van onderzoek werd gemaakt, zoals ook van de buitenwereld het verder verwijderde eerder werd bestudeerd dan wat zich in onze onmiddellijke omgeving afspeelt. Daarom is de astronomie ouder dan de fysica en de psychologie aanmerkelijk jonger dan beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

grondleggers sociologie: Auguste Comte (1798-1857)

A
Auguste Comte (1798-1857)
Sociale orde op basis van ‘universele consensus’
Consensus gebaseerd op
Religie
Metafysica (abstracte ideeën)
Positieve wetenschap: het Positivisme
“Ordre et Progrès”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

grondleggers sociologie: Herbert Spencer (1820-1903)

A

Sociologie als wetenschap van Sociale evolutie
Van ongedifferentieerd naar gedifferentieerd
Van homogeen naar heterogeen
Van ongeïntegreerd naar geïntegreerd
Leidt tot
Structurele differentiatie
Functionele differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociologische verbeelding

A

betekenis zoeken
Seeing the strange in the familiar and the general in the particular, linking our behaviors to broader social forces.

The ability to see things socially and how things interact and influence each other.

“Neither the life of an individual nor the history of a society can be understood without understanding both”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociale versus individu

A

> Sociale structuren: dominante maatschappelijke instituties, processen en mechanismen zorgen voor de maatschappelijke orde
In twee richtingen:
Individueel gedrag draagt bij tot maatschappelijke fenomenen
Weinig beweging, voedingsgewoonten, …  obesitas epidemie, toegenomen zorgnoden, betaalbaarheid zorg
Maatschappelijke fenomenen beïnvloeden individueel gedrag
Kantoorleven, prijs van (ongezonde) voeding, opvoeding, cultuurverschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Alles is contingent, maar daarom nog niet arbitrair”

A

Iets is contingent als het ook anders had kunnen zijn dan hoe het nu is, als het varieert in de tijd, volgens de plaats, volgens de omstandigheden…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Alles is contingent, maar daarom nog niet arbitrair”

A

Dat betekent nog niet dat de sociale realiteit waarin we leven arbitrair is. Het is niet omdat er een bepaald sociaal gebruik (bv. de manier waarop we werken of eten), ook anders had kunnen zijn, dat er geen goede redenen bestaan voor de manier waarop het vorm krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ziekte en dood

A

> Individuele kenmerken
Sociale component met werk, met leefomstandigheden, met woonomstandigheden …
Levensverwachting: Laagopgeleiden (mensen zonder diploma) hebben een kortere levensverwachting dan hoogopgeleiden (mensen met een diploma hoger onderwijs) en eveneens minder jaren in goede gezondheid.
Laagopgeleide mannen van 25 jaar hebben nog ongeveer 48 jaar voor de boeg (28 gezonde), hoogopgeleide ongeveer 55 jaar (46 gezonde).
Verklaring: artefact (self-report), sociale mobiliteit (gezondstijging), sociaaleconomische status (complex model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Actor-Factor dilemma

A

> wij als individu bepalen verwachtingen

> samenleving legt dan die verwachtingen op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

individu en onbedoelde gevolgen

A

Self-fulfilling en self-destroying prophecy (Merton, 1968)
Self-fulfilling: mensen gaan zich gedragen naar verwachtingen en doen ze zo uitkomen.
Vb. beurs: speculaties over stijgingen doen aandelen kopen en drijven zo de koers op
Self-destroying:
Vb. verkiezingspeilingen: als jouw partij voorspeld wordt te winnen ga je niet stemmen, waardoor je partij uiteindelijk niet wint
Probleem van collectieve actie: het is niet omdat mensen een gemeenschappelijk belang hebben, ze zich hiervoor ook inzetten
Collectieve goederen: goederen voor iedereen van de gemeenschap (reinigingsdienst, propere pleinen en straten, openbaar vervoer, …)
Vb: Beweging voor Propere Straten (Elchardus, 2007:53)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

probleem van de collectieve actie

A

doe mee

doe niet mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom dan toch zoveel collectieve acties?

A

> Dus in grote groepen zal rationeel individu steeds proberen te profiteren van collectieve goed, ongeacht de eigen inzet.
Vb. rijden zonder geldig vervoersbewijs; klimaatbeleid; glazen huis?
Volgens Olson (1971): drie mogelijkheden
Redenering klopt niet
Mensen handelen niet uit eigenbelang en/of zijn niet rationeel
Redenering klopt, mensen handelen uit eigenbelang en verklaring voor collectieve actie moet je elders zoeken
Olson toont aan dat het sociale zichzelf niet reguleert. Samenlevingen moeten dus bepaalde instellingen ontwikkelen om zich te regelen (markt en staat).
Rational-choice theorie. Redelijk doctrinair.

17
Q

individu en samenleving

A

Elk individu maakt onontkoombaar deel uit van een samenlevingsverband

Mangelwesen (Gehlen):
Ondanks onze persoonlijke eigenschappen zijn we altijd vertegenwoordigers van onze samenleving
Buiten het sociale weefsel kunnen we niet overleven
Relatie met de meeste mensen omwille van hun positie in de samenleving

18
Q

individu en samenleving (2)

A

Aliënatie of vervreemding: het behoort tot essentie van menselijk bestaan dat zijn scheppingen een eigen leven gaan leiden en zich zelfs tegen hem keren.

Comte: Samenspel tussen statica en dynamica (samenleving is zowel statisch als dynamisch) leidt er toe dat grondige maatschappelijke verschuivingen meestal lang duren.

19
Q

Collectief conformisme

A

Individuen zijn niet vrij en ongebonden
Samenleving is geen onpersoonlijk gedrocht dat de vrijheid beknot

COLLECTIEF CONFORMISME
Simme (1905): via mode conformeren we aan anderen en tegelijk onderscheiden we ons van de grijze massa.
Dus collectief conformisme en de schijn van vrije eigen beslissingen vallen hier samen.

20
Q

Nature-versus-nurture-debat

A

> De mens is een sociaal wezen: een mens wordt pas echt mens in een sociale context”.
Nature

De genetische aanleg persoon, erfelijke eigenschappen zoals lichamelijke kenmerken (kleur haar of ogen), gevoeligheid voor bepaalde ziektes, intelligentie en karakter (een gegeven).
> Nurture

De maatschappelijke opgroei van een persoon (socialisatie).
De invloed die de sociale omgeving heeft op de ontwikkeling van iemands persoonlijkheid en kansen/mogelijkheden.

21
Q

De samenleving als een verzameling van mogelijkheden en beperkingen

A

MOGELIJKHEDEN:
Gezondheidszorg
Verzorgingsstaat
Onderwijsmogelijkheden (democratisering; inschrijvingsgeld)
Kinderwens (in-vitrofertilisatie)
Geografische mobiliteit
Digitale communicatie
Veiligheid
Vb. Onveiligheidsgevoel we leven in een van de veiligste landen en momenten in geschiedenis
Veiligheid organiseren via blauw op straat (staat) of via individu (iedereen een wapen)

22
Q

beperkingen

A

Beperkingen’ scheppen ook ruimte voor
Vrijheid, voorspelbaarheid en veiligheid.
Vb. verkeerlicht; hand geven bij ontmoeting en naam zeggen (post-covid?)
Wel: eindige vrijheid

Sommige beperkingen liggen dieper
Sociale krachten verkleinen of vergroten de sociale speelruimte van mensen
Diep: inkomen, etnische groep, klasse, talenkennis, culturele gebruiken

23
Q

beperkingen (2)

A

Dispositionele factoren
Factoren binnen een persoon
Attitudes (vb ten aanzien van school, politie, …)
Voorbeeld: je hebt recht op een dienstverlening, maar ziet er het nut niet van in

Situationele factoren
Factoren buiten een persoon
Vb. fysieke onbereikbaarheid (rolstoel), openingsuren van diensten, talenkennis aan loket

24
Q

beperkingen (routines)

A

> Samenleven is onmogelijk zonder een zekere vorm van voorspelbaarheid van het handelen

Berger & Berger (1972)
Onze ervaring van onze maatschappij is voor het overgrote deel een ervaring met routines. We kunnen dat betreuren, want het leven verliest er een groot deel van zijn opwinding door. Maar het biedt ook troost en zekerheid
Routines zijn noodzakelijk, anders altijd alles opnieuw gaan onderhandelen
In het gunstigste geval zou iedereen voortdurend uitgeput zijn, in het ongunstigste geval zou iedereen gek worden.
Vb. ik sta vooraan in de aula, jullie zitten op de stoelen

25
Q

vertrouwen

A

Vertrouwen: houdt een groep, een organisatie, een samenleving… samen als een aparte sociale entiteit

Voorbeeld:
bijna niemand verbouwt eigen voedsel, we vertrouwen op anderen
Piloot in vliegtuig
Pandemie: afstand houden en mondmasker

26
Q

interdependentie

A

> PARADOX van INDIVIDUALISERING
Maatschappelijke welvaart gaat samen met individuele hulpeloosheid
Veralgemeende afhankelijkheid, voor allerlei klusjes zijn we op ander aangewezen
Arbeidsdeling en specialisatie (hierover later meer)
Interdependentie: We zijn van steeds meer steeds minder afhankelijk
Emile Durkheim: samenleven betekent dat we deel hebben aan collectief bewustzijn. Dat is het besef dat we samen met anderen een gemeenschap vormen en moreel verplicht zijn de eisen van de gemeenschap te honoreren. Hieraan ontlenen we sociale identiteit.
Solidariteit meer abstract dan direct zichtbaar, behalve bij ‘gevoelsmatige vormen van solidariteit’ (vb. Glazen huis; Oekraïne; Zorgmensen bij Covid)

27
Q

afhankelijk

A

We zijn zowel in ons privéleven als in ons werk afhankelijk van een veelheid van netwerken om te overleven:
verzorgingsstaat: sociale zekerheid als koude solidariteit
typologie Durkheim, De la division du travail social (1893/1973): traditionele versus complexe, moderne maatschappij