11. Sociale interactie Flashcards

1
Q

Maslow

A

Pyramide van Maslow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pyramide van Maslow, de 5 niveaus

A
  1. Fysiologisch
  2. Veiligheid
  3. Liefde en toebehoren
  4. Esteem
  5. Zelf-actualisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysiologisch niveau van Maslow

A

Ademen
Voedsel
Water
Slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veiligheid niveau van Maslow

A

Lichaamsveiligheid
Beroep
Moraliteit
Gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Liefde en belonging niveau van Maslow

A

Vriendschap, familie, sexuele intimiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Esteem niveau van Maslow

A

Self-esteem
Zelfvertrouwen
Respect voor en van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zelfactualisatieniveau van Maslow

A

Spontaniteit
Probleemoplossend vermogen
Accepteren van feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken van een groep

A
  • Collectief mensen die henzelf als deel van dezelfde sociale categorie zien
  • Delen emotionele betrokkenheid bij de gedeelde definitie
  • Sociale consenses over de evaluatie van de groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Self-categoratization theory

A

Hoe mensen zichzelf identificeren heeft invloed op intergroep interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociale identificatie

A

Verandering van ik en zij in wij
Heeft invloed op het self esteem, maakt ingroup bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fysieke sociale factoren die belangrijk zijn voor well being

A

Beschermen van nalatenschap
Zorgen voor zieken en gewonden
Gezamelijke bescherming tegen aanvallen
Verdeling van werk
Collectief jagen
Collectieve kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emotionele sociale factoren die belangrijk zijn voor welbeing

A

Zelfvertrouwen
Liefde en toebehoren
Woede
Discriminatie
Deprivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Delen voor SES

A

Sociale status
Economische status
Werk status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2 perspectieven van sociale context

A
  • Between groups
  • Within groups
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 niveau’s van Nikolaas Tinbergen

A

Species level
Individueel level

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Species level

A

ultimate explainaitions

Adaptatie (de functie die ene gedrag dient)

Fylogenie (Het evolutionaire proces dat resulteerde in deze functionaliteit

17
Q

Ultimate experiences

A

Species level

Ontogenie (de ontwikkeling van het individu)

Naastgelegen mechanismes

18
Q

Phylogeny

A

Het evolutionair proces resulteert in adaptatie

19
Q

Individual level

A

Proximale explanations

  • De ontwikkeling van het individu
  • The proximate mechanism
20
Q

ontogenie

A

De ontwikkeling van het individu

21
Q

Kritiek op sociobiologie

A
  • Complex gedrag is niet instinctief
  • Complex gedrag is cultureel gedetermeerd
  • Genen hebben een geliiteerde rol in gedrag. Veel dingen worden beter uitgelegd aan de hand van de sociale omgeving
  • Theorien zijn moeilijk te testen
  • Politieke en ethische overwegingen
22
Q

Caciopo

A

Onderzoek naar eenzaamheid
Verschil tussen eenzaam en alleen

23
Q

Voordelen van sociale categorisatie

A

Simplificeert de wereld
Verhoogt de voorspelbaarheid
Generaliseerd kennis over groepen en nieuwe mensen
Verhoogt het toebehoren

24
Q

Nadelen van sociale categorisatie

A

Promoot stereotypen en vooroordelen

25
Q

Kritiek op de studie van Jane Elliot

A
  • Ethiek
  • Haar perspectief is white centered en zit vast in de 1950’s
  • Korte termijn discriminatie is anders dan lange termijn
26
Q

Zelfcategorisatietheorie

A

Hoe mensen zich identificeren zelf invloed hebben op intergroepsinteracties

27
Q

Minimale groep paradigma

A

2 fasen
- Het randomiseren van deelnemers in 2 groepen gebaseerd op triviale criteria
- Deelnemers verdelen geld over alle andere deelnemers die alleen worden geidentificeerd door nummer en groep.
Ze geven meer aan ingroup mensen dan outgroup mensen

28
Q

mPFC

A

Mediale prefrontale cortex, zorgt voor betere herkenning van emoties in eigen ras en groep

29
Q

Fronto parietal netwerk

A

Executieve controle

30
Q

Orbitofrontale cortex

A

Typisch gerelateerd aan beloningsreacties, meer geactiveerd tijdens cooperatie dan tijdens competitie

31
Q

Ventrale striatum

A

Betrokken in typisch belonings-gedrag linken, geactiveerd bij beide cooperatie en antisociaal gedrag en wraak

Verhoogde activiteit naar hogere SES doelen

32
Q

Anterior insula

A

Betrokken bij gevallen van counter empathische reactie naar groepsleden

33
Q

Sapolsky

A

Onderzoek bij apen. Affiliatief gedrag onder onderschikte kan de effecten van stress verminderen

Stressvol dominantie gedrag kan fysieke of psychosociale vormen aannemen

34
Q

Lichaamsstructuren die betrokken zijn bij de stressreactie

A

Het brein
Het hart
Eierstokken en testis
Imuunsysteem
Bijnieren

35
Q
A