10. Ik oefen extra

Question 1

ordonnance

Answer 1

voorschrift

Question 2

disponible

Answer 2

verkrijgbaar

Question 3

sans

Answer 3

zonder

Question 4

disponible sans ordonnance

Answer 4

verkrijgbaar zonder voorschrift

Question 5

presque

Answer 5

bijna

Question 6

presque jamais

Answer 6

bijna nooit

Question 7

medecin de garde

Answer 7

dokter van wacht

Question 8

leur manteau

Answer 8

hun jas

Question 9

antibiotique (s)

Answer 9

het antibioticum ( de antibiotica)

Question 10

le ( les) medicalement (s)

Answer 10

het medicijn ( de medicijnen)

Question 11

spray(s) nasal

Answer 11

de neusspray(s)

Question 12

comprimé(s)

Answer 12

het tablet (de tabletten)

Question 13

pharmacie(s)

Answer 13

de apotheek (de apotheken)

Question 14

Je ne me sens pas bien.

Answer 14

Ik voel me niet goed.

Question 15

Je dois beaucoup éternuer.

Answer 15

Ik moet veel niezen.

Question 16

enfiler (j’enfile)

Answer 16

aandoen (ik doe aan)

Question 17

Sam met sa veste.

Answer 17

Sam doet zijn jas aan.

Question 18

Mark enlève sa chemise.

Answer 18

Mark doet zijn hemd uit.

Question 19

Je respire profondément.

Answer 19

Ik adem diep in.

Question 20

Puis j’expire lentement.

Answer 20

Daarna adem ik langzaam uit.

Question 21

Je prends un comprimé avant le repas.

Answer 21

Ik neem een tablet voor de maaltijd in.

Question 22

Je tire la langue chez le médecin.

Answer 22

Bij de dokter steek ik mijn tong uit.

Question 23

avec ordonance

Answer 23

met voorschrift

Question 24

Prenez le sirop contre la toux avant de vous coucher.

Answer 24

Neem de hoestsiroop in voor je gaat slapen.