1. Volume Flashcards
1
Q
Wat zijn de 4 parallelle efferente effector pathways bij een verlaagd effectief circulerend volume?
A
- Stimulatie van het RAAS systeem
- Stimulatie van het CZS
- Stimulatie van ADH secretie
- Onderdrukking van ANP vrijzetting
2
Q
Wat is het natrium transport over de proximale tubulus?
A
- Iso-osmotisch
- Cotransport, NHE3
- Paracellulair
3
Q
Wat is het natrium transport over TAL?
A
- Hyperosmotisch
- NKCC2, NHE3
- Paracellulair
4
Q
Wat is het natrium transport over DCT?
A
- Hyperomsotisch
- NCC
5
Q
Wat is het natrium transport over CCT/MCD ?
A
- hyper/hypo-osmotisch
- ENac
6
Q
Vrijzetting van renine via
A
- Stimulatie van het sympatisch zenuwstelsel
- via verminderd aanbod NaCl aan de macula densa
- via baroreceptor functie afferente arteriool
7
Q
Acties van angiotensine II
A
- Stimulatie vrijzetting aldoserone bijnierschors
- Renale hemodynamische effecten (constrictie van a. renalis en arteriolen vooral efferent)
- hogere gevoeligheid van tubuloglomerulaire feedback
- rechtstreekse stimulatie van natrium reabsorptie ( Na-H uitwisselaar in PT en TAL, Na kanalen in ICD)
- hypertrofie van renaal tubulaire cellen
- stimulatie dorst en ADH
8
Q
Acties van het sympatisch zenuwstelsel
A
- renale hemodynamische effecten
- vrijzetting van renine uit de granulaire cellen
- toename tubulaire natrium reabsorptie
Unstressed situation => sympaticus heeft een kleinere rol
9
Q
Acties van ADH
A
- voornaamste rol: regeling van ECF osmolaliteit
- ook vrijzetting ADH bij extreme daling van effect circulerend volume
—> tubulaire Natrium reabsorptie
—> systemische vasoconstrictie
10
Q
Acties van ANP
A
- Minder vrijzetting bij daling effectief circulerend volume
- Beperkte rechtstreekse invloed op natrium transport vnl effect via hemodynamiek