!! Flashcards

1
Q

Wat is centrale tolerantie inductie?

A

klonale deletie en deviatie (als ze t reg worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is in de perifere tolerantie inductie

A

supressie en anergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke transcriptiefactor heeft Treg?

A

FOXP3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het IPEX syndroom?

A

x-gebonden mutatie in FOXP3 gen –> afwezigheid treg
–> auto-immuunreacties vooral in endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom hebben vrouwen vaker immuunziekten?

A

oestrogeen en progesteron stimuleren th1-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe behandelen we anti GMB glomerulonefrittis?

A

plasmaferese en prednison, cyclofosfamide en rituximab die antilichaamproductie remmen

evt dialyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is er aan de hand bij nefrotisch syndroom?

A

antistoffen tegen PLA-2 en de behandeling is vooral symptomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn klachten van de verschillende soorten uveeittis?

A

anterior: pijn en fotofobie
posterior en intermediari: pijnloos en visus verlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke verwekkers heeft uveiitis?

A
  • bacterieel: treponema (vaak posterieur), borrelia
  • viraal: HSV, VSV (vaak anterieur of posterieur)
  • parasitair: toxoplasma (vaak posterieur)
  • funghi: candida, aspergillus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt uveiitis gediagnostiseerd?

A
  • bloedonderzoek
  • fluorescentie angiogram/ OCT
  • thoraxfoto/ CT scan
  • analyse voorste oogkamer/ glasvocht alleen bij verdenking op infectie –> PCR of goldmann wittmer coefficient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt uveiitis behandeld?

A
  • prednison
  • cyclosporine + methotrexaat/ azathioprine en infliximab
  • adalimumab en infliximab
  • cyclofosfamide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn oorzaken van uveiitis

A

-spondylitis ankylpopoetica: wervelverstijving
- rubella en fuch
- JIA: pijnloze uveitis anterior
- CMV uveiitis –> descremtnstippen en verhoogde oogdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt scleritis behandled?

A
  • oogdruppels
  • NSAID
  • prednison
  • -immuunmodulatie medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar werkt penicilline op?

A

streptokok (gram +)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aar werkt flucloxacilline op?

A

staphylococcus en methicilline s (gram +)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

werking amoxicillline?

A
  • strepotokok (gram +)
  • enterococcus feacalis (gram +)
  • heamophilus influezae (gram -)
  • entero bacterien (gram -)
17
Q

Welke 3 generaties cefalosporine zijn er?

A
  • 1: cefazoline (preoperatieve profylaxe_
  • 2: cefuroxin: gram + en -
  • 3: ceftriaxon, cefotaxime en ceftazidime ( ook tegen pseudomonas)
18
Q

Wat doe je bij verdenking op congenitale rubella?

A

igG en igM moeder bepalen , niet voldoende = keeluitstrijkje/ PCR

19
Q

Wat voor diagnostiek doe je bij congenitale syfilis?

A

TPHA en VDRL
behandeling = benzyl penicilline

20
Q

hoe heet de receptor die IL-1 wegbind?

A

DIRA

21
Q

wat si VEXAS?

A

mutatie in UBA-1 gen
–> proteasoom kan eiwitten niet goed stukmaken

22
Q

Wat geef je bij uretritis bij mannen?

A

aztromycine 1e keus of doxycyline/floxacine

23
Q

Wat geef je bij gonorrhoe

A

ciprofloxacine

24
Q

Wat zijn risicofactoren bij pneumokokken?

A
  • tekort IgG bij CVID, selectieve IgG def, MM, CLL en NH lymfoom milt kan ook zorgen voor IgG tekort98
  • te kort aan aanmaak complement: bij te veel genruikt bij ernsitge infecties of bv SLE
25
Q

wanneer spreek je van een gecombineerde SCID

A

CD19 en CD3 afwezig –> B en t- cellen afwezig

26
Q

Welk onderzoek doe je bij MM?

A
  • bloedonderzoek
  • ct
  • beenmergonderozek
  • FISH/ karyotypering
27
Q

Hoe kunnen granulocytaire immuundeficienties ontstaan?

A
  • verminderde productie van granulocyten
  • minder adhesie aan het epitheel
  • verminderde chemotaxie
  • verminderde afbraak van bacterien na fagocytose
28
Q

wat heb je bij CGD?

A

fout in NADPH oxidase enzymcomplex die superoxides maakt bij herkenning lichaamsbvreemd materiaal.
geeft:
- recidiverende schimmelinfecties en bacteriele infecties
- steriele abcessen
- ongecontroleerde inflammatie in diverse organen

29
Q

welke mutatie komt veel voor bij congenitale neutropenie?

A

ELANE mutatie

30
Q

wat is er bij jonge mensen met het immuunsysteem?

A
  • b-cellen enmen toe
  • via borstvoeding krijgt kind IgA
    • 6 maanden laag igG
  • IgA pas stabiel in puberteit
  • NK-cellen bij neonaten hoog
  • bij neonaten respons door th1 tegen intracellulair minder
  • th2 en th17 tegen extracullair is beter respns
  • veel il-10
  • weinig IFN- type 1
  • weinig TLR stimulatie
  • HIV, HBV en CMV worden minder snel geklaard
31
Q

wat is er met het immuunsysteem op oudere leeftijd?

A
  • minder goed antistoffen maken bij infecties
  • verlaagde activiteit neutrofielen, Nk-cellen en TLC signalering
  • meer productie pro-inflammatorie cytokinene
  • meer productie auto-antistoffen
  • minder b/ t dicersiteit
  • minder antistof en tcr receptor