Zorg op school Flashcards

1
Q

Directe instructie

A

dynamische serie leerkracht gestuurde activiteiten die op de basisvaardigheden gericht zijn, waarbij de leerkracht op een directe manier informatie aan de leerlingen overdraagt, terwijl zorgvuldig en efficiënt met instructietijd wordt omgegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Directe instructiemodel

A
  • Terugblik vorige les
  • Leerdoelen
  • Expliciete uitleg en voordoen
  • Begeleide oefening
  • Zelfstandige verwerking
  • Terugblikken op doelen
  • Feedback in elke fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

factoren die verband houden met het realiseren van effectieve instructie en die van belang zijn om de gestelde leerdoelen te realiseren

A
  • Voldoende instructie en leertijd = voldoende tijd voor instructie, extra tijd voor zwakke lezers, onvoldoende tijd leidt tot uitval
  • Effectieve feedback en monitoring van lesgeven = bijv. positieve feedback leidt bij leerlingen tot volhouden en betrokkenheid
  • Rol van samenwerken/tutoring = bijv. goede leerling met minder goede leerling bij elkaar zetten (dit is effectief bewezen)
  • Gebruik van ‘evidence-based’ curricula
  • Monitoren van vooruitgang van leerlingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Convergente differentiatie

A

aanpak voor alle leerlingen in de groep en het koppelen van effectieve instructies en interventies aan de onderwijsbehoeften van de leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Divergente differentiatie

A

leerlingen krijgen vanuit hun individuele doelen een verschillend aanbod op maat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

benoem de 3 niveaus van de Zorgcontinuüm en wie verantwoordelijk zijn

A

Niveau 1

  • Goed onderwijs voor alle leerlingen
  • Verantwoordelijkheid: leerkracht, directie

Niveau 2

  • Differentiatie in de klas (welke leerlingen hebben extra uitleg nodig)
  • Verantwoordelijkheid: leerkracht, intern begeleider, bouwcoördinator en mentor

Niveau 3
(leerkracht heeft geen energie/tijd om extra hulp te bieden)
-Extra zorg buiten de klas binnen de school
-Verantwoordelijkheid: intern begeleider, remedial teacher, ouder-kind adviseur/pedagoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klassenmanagement

A

het creëren van een ondersteunende en ordelijke omgeving voor de leerlingen die voorwaardelijk is voor goed functioneren en leren op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Basiscondities voor goed klassenmanagement

A
  • Lessen goed voorbereiden
  • Goede relatie met kinderen in de klas (goede relatie = minder gedragsproblemen)
  • Inrichting van de klas (alle leerlingen moeten de leraar kunnen zien)
  • Duidelijke regels en routines
  • Voorbeeldfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 psychologische basisbehoeftes voor een Positief pedagogisch klimaat

A

verbondenheid, competentie en autonomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pedagogische tact

A

in een fractie van een seconde ‘zien’ wat op dat moment de behoefte van een individuele leerling is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 fases van Groepsvorming

A
  1. Forming (kennismaking)
  2. Storming (strijd om invloed)
  3. Norming (gemeenschappelijke normen)
  4. Adjourning (ruit en plezier in samenwerking)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ABC-schema

A

techniek die inzicht geeft bij een explorerende observatie

  • Antecedent = wat ging er vooraf aan het gedrag
  • Behavior = gedrag
  • Consequent = wat er volgde op het gedrag
  • Met behulp van dit schema wordt een functieanalyse van het gedrag gemaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CLASS

A

gestandaardiseerd observatie-instrument. Bestaat uit 3 hoofddimensies:

  1. Emotionele ondersteuning = affectieve kwaliteit v/d interacties tussen de leerkracht en leerlingen (sensitiviteit, affectieve klimaat v/d klas)
  2. Klassenorganisatie = aspecten van klassenmanagement (bijv. duidelijke regels)
  3. Instructiekwaliteit = het gebruik van instructieve en feedbackstrategieën en het taalaanbod door de leerkracht die hogere orde denken, creativiteit en taalvaardigheid bij leerlingen stimuleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interventies voor leerkracht als professionele opvoeder

A
  • Beeld coaching→ korte video-opnames van de betreffende leerkracht in actie in de klas worden nabesproken
  • Synchroon coachen→ gericht op leerkracht-handelen, waarbij de leerkracht directe feedback krijgt op en suggesties krijgt voor zijn handelen in de klas. De coach bekijkt hiertoe ‘live’ beelden uit de klas en geeft de leerkracht via een oortje ter plaatse feedback en instructies.
  • Co-teaching→ samen lesgeven door leerkracht en coach waarbij ‘modeling’ en directe feedback essentieel zijn, alsmede reflectiegesprekken.
  • Team-teaching→ leerkrachten kijken bij elkaar in de klas.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mogelijke verklaringen voor deze groei in identificatie van LD

A
  1. Erkenning van de significante academische en sociale problemen die mensen met LD hebben (meer kennis over leerproblemen)
  2. Grotere sociale acceptatie van LD ten opzichte van andere categorieën van speciaal onderwijs
  3. Toenemende behoeften aan alfabetisering thuis en op het werk
  4. Speciaal onderwijs is duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Response to instruction (RTI) + fasen

A

Instructie aanpassen en kijken hoe een leerling hierop reageert.

  1. Fase 1 (wat moet een school sws doen)
    - Voortgang van alle leerlingen bijhouden
    - Nagaan of algemene onderwijsaanbod voldoende is
  2. Fase 2 (leervordering analyseren)
    - Leerlingen identificeren die achterblijven
  3. Fase 3
    - Leeromgeving aanpassen voor zorgleerlingen
    - Remediëren
    - Testen of de aanpassingen effect hebben
  4. Fase 4
    - Individueel onderzoek naar problemen/stoornis
    - Speciaal onderwijs
17
Q

Voordelen van RTI

A
  1. Vroeg identificeren en ingrijpen
  2. Nadruk op risico in plaats van stoornis
  3. Minder bias in selecteren leerlingen
  4. Sterke focus op resultaten
18
Q

Nadelen van RTI

A
  1. Pas laat gekeken naar kenmerken kind (snel handelen maar laat diagnosticeren)
  2. Grens voor problemen (wanneer heeft iemand een probleem?)
  3. Uitgegaan van goede methoden voor preventie en interventie (ze gaan ervan uit dat scholen veel kunnen, maar dit is niet altijd zo)
  4. Uitgegaan van betrouwbare en valide metingen van prestaties en vooruitgang (er wordt vanuit gegaan dat scholen dingen goed meten, maar scholen hebben niet altijd de juiste middelen in handen)
  5. Uitgegaan van kennis over beiden binnen de school
  6. Wanneer kan kind zorgniveau terug? Hoe stabiel is vooruitgang?
19
Q

Domein generieke vaardigheden

A

Vaardigheden met een breed effect, brede inzetbaarheid
- Grotendeels aangeboren, evolutionaire relevantie
VB: empathie, gezichtsherkenning, zelfregulatie

20
Q

Domein specifieke vaardigheden

A

Vaardigheden met een smal effect, een specifieke toepasbaarheid
- Grotendeels aangeleerd, culturele overdracht
VB: schrijven, lezen, rekenen

21
Q

Biologische primaire kennis

A

VB: leren luisteren en spreken, gezichten leren herkennen, sociale relaties aangaan, elementaire getallen herkennen of een probleemoplossende strategie leren gebruiken

Primaire kennis wordt gemakkelijk, onbewust en zonder expliciete training verworven

22
Q

Biologische secundaire kennis

A

Kennis wordt bewust verworven, met een actieve mentale inspanning en wordt gefaciliteerd door expliciete instructie

23
Q

Twee algemene principes bij Cognitive load theory→ beperkte geheugencapaciteit

A
  1. Worked example effect
    - Met een voorbeeld, dus geen geheugencapaciteit nodig voor nadenken over mogelijke oplossingen, volle aandacht voor verwerven oplossingsstrategie voor het specifieke probleem
  2. Expertise reversal effect
    - Wanneer oplossingsstrategie is verworven, ervaring opdoen door toepassen op zo veel mogelijk nieuwe problemen om specifieke kennis in langetermijngeheugen te verzamelen