Algemene vaardigheden 1 Flashcards
Intelligentie
Intelligentie wordt beschreven in de vorm van informatieverwerkingsprocessen en gedefinieerd in termen van wat iemand bereikt in een relatie tot zijn sociale context en wat hij/zij belangrijk vindt in het leven.
Intelligentie is opgebouwd uit 3 typen vaardigheden
- Analytische vaardigheden (vermogen om te analyseren)
- Creatieve vaardigheden (creëren, uitvinden, ontdekken, verbeelden)
- Praktische vaardigheden
Intelligentietests
RAKIT-2
- Intelligentietest voor kinderen tussen 0-4 en 6-12 jaar
- Een algemeen niveau van intellectueel functioneren kan worden geschat
- Kent veel ‘aanwijs’ taken en wat minder onderdelen waarvoor handelen/taal vereist is
WPPSI-III-NL
- Test waarmee het intelligentieniveau van kinderen worden geschat
- Kinderen tussen 2,5-4 jaar en 4-8 jaar
- Totaal IQ, verbaal IQ of performaal IQ kan worden berekend
WISC-III NL
- Algemene intelligentie meten bij kinderen van 6-16 jaar
- Doet beroep op de actief talige kennis en taalvaardigheid van een kind
- Test wordt vooral gekenmerkt door verbaal en performaal IQ
WAIS-IV-NL
- Algemene intelligentietest bij adolescenten en volwassenen vanaf 16 jaar
3 Specifieke executieve functies
- Inhibitie
- Werkgeheugen
- Cognitieve flexibiliteit
drie niveaus van inhibitie
- Cognitieve inhibitie: Inhibitie op het niveau van gedachten en herinneringen. (Stroop Task)
- Gefocuste aandacht: Inhibitie op het niveau van perceptie. (Flanker Task) Gefocuste
aandacht en cognitieve inhibitie samen geeft de term interferentiecontrole. - Gedragsinhibitie (zelfcontrole): Inhibitie op het niveau van gedrag. (go/no-go task)
Cognitieve flexibiliteit
Cognitieve flexibiliteit stelt ons in staat om verschillende perspectieven te hanteren
Affectief-motivationele aspecten van EF
de controleprocessen die aangewend worden wanneer men in motivationeel of emotioneel belangrijke situaties moet handelen.
vindt vooral plaats in de adolescentie
Contextuele factoren die een invloed hebben op de ontwikkeling en kwaliteit van EF
relatie tussen kind en ouder en tussen kind en schoolcontext
EF en Relatie tussen kind en ouder
- Warm, responsief opvoedingsklimaat en veilige gehechtheid. In een veilige en voorspelbare omgeving worden jonge kinderen uitgenodigd om ruimtes en situaties te exploreren. Door deze ervaringen leren zij heel snel relaties en verwachtingen aan, de basis voor cognitieve controle.
- Scaffolding. Ouders bieden leeftijdsaangepaste oplossingsstrategieën aan terwijl hun kind geconfronteerd wordt met een moeilijkheid. Dit heeft een positief effect op de centrale EF.
- Taalstimulatie. Kind wordt begeleid door verbale ondersteuning van ouders, dan door externe spraak van het kind zelf, dan door interne spraak van het kind. Hierdoor kunnen ze probleemoplossingsvaardigheden mediëren.
EF en Relatie tussen kind en schoolcontext.
Effectieve leerkrachtvariabelen versterken gedrags-, affect- en cognitieve regulatie. Het gaat gepaard met veranderingen in hoeveelheid leerstof, vereiste zelfstandigheid, medeleerlingen, leerkrachten en gehanteerde onderwijsstijl.
- Warme en hechte leerkracht-leerling relaties. Er is dan een betere regulatie voor de leerling, daarnaast is er meer sociale competentie en minder probleemgedrag.
- Positieve peerrelaties. Kinderen die een leeftijds-adequate omgang en communicatie met leeftijdsgenoten hebben, zijn globaal genomen succesvol op school en vertonen betere zelfregulerende vaardigheden.
- Structuur en instructiekwaliteit. Dit optimaliseert de kansen van een kind om EF te ontwikkelen en te perfectioneren
Executieve functies
een overkoepelende term voor meerdere cognitieve (en affectieve) processen die nodig zijn om doelgericht, efficiënt en sociaal adaptief gedrag te vertonen
Een verstoorde ontwikkelen in EF kan leiden tot probleemgedrag dat vaak wordt gezien bij leer- en ontwikkelingsstoornissen
EF diagnostische middel: Behavorial Assessment of the Dysexecutive Syndrome for Children (BADS-C).
o Is voor het indiceren van problemen in het dagelijks functioneren, voortkomend uit plannings- en organisatiestoornissen, bij kinderen en adolescenten. Is een goede maat voor hogere-orde EF.
o De test heeft subtests die een beroep doen op het vermogen om een probleem op te lossen, een handelingsplan op te stellen, de eigen prestatie te controleren en het kunnen indelen van tijd. Hij bestaat ook uit DEX-K, een vragenlijst bedoeld voor het vaststellen van problemen gerelateerd aan het Dysexecutive Syndrome.
EF diagnostische middel: BRIEF Vragenlijst Executieve Functies voor 5- tot 18-jarigen
Het is een vragenlijst voor ouders, leerkrachten en jongeren en heeft Nederlandse normen, gebaseerd op gezonde en normaal ontwikkelende kinderen. De vragenlijst bestaat uit 68 (ouders en leerkracht) en 60 (jongeren) gedragsbeschrijvingen die kunnen worden onderverdeeld in acht klinische schalen
EF diagnostische middel: Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS).
o Meten van diverse (verbalen en non-verbale) executieve functies bij kinderen en volwassenen (8 tot 89 jaar). Hij bestaat uit 9 tests die los van elkaar zijn af te nemen. Ze doen een beroep op probleem oplossen, flexibiliteit, inhibitie, categoriseren en abstract redeneren
EF diagnostische middel: NEPSY-II-NL.
o Kinderen van 5 tot 13 jaar. Een test bestaande uit 34 subtests, die in zijn geheel of per domein kan worden afgenomen. De domeinen zijn: aandacht en executieve functies, taal, geheugen en leren, sensomotorische integratie, sociale cognitie, visueel-ruimtelijke informatieverwerking