ZO's week 1 Flashcards

1
Q

Wat is passieve immuniteit?

A

Als er Ig (bvb opgewekt in een dier) worden gegeven aan een mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer wordt er gebruik gemaakt van passieve immuniteit?

A

Acuut gevaar bvb bij mogelijke besmetting met de tetanusbacterie
Het duurt 7-14 dagen voordat een primaire immuunreactie op gang is gekomen –> te laat bij tetanus
Meteen actie nemen door antistoffen toe te dienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is actieve immunisatie?

A

Het immuunsysteem van de ontvanger wordt in gang gezet bvb vaccinatie
Hierbij is de pathogeen wel dood of verzwakt zodat deze geen ziekte meer kan induceren

Ook kan nog een antigeen van een ziekteverwekker gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een voorwaarde om NIET ziek te worden van een infectie?

A

Respons van het aspecifieke IS omdat het een aantal dagen duurt voordat het adaptieve systeem opgang is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is essentieel voor het volledig verwijderen van het MO?

A

Het adaptieve IS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil in presentatie van MHC-1 en 2?

A
  • 1 zit op alle cellen en 2 enkel op professionele IC
  • 1 presenteert aan CD8 en 2 aan CD4
  • 1 presenteert endogene antigeen peptiden (cel zelf of virussen) en 2 presenteert exogene peptiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij het adaptieve IS zijn cellen betrokken die alleen het MHC-2 tot expressie brengen?

A

Alle cellen die MHC-2 tot expressie brengen, brengen ook MHC-1 tot expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er met B-geheugencellen wanneer zij in contact komen met een Ag?

A

Proliferatie en differentiatie tot plasmacel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom wordt er bij een secundaire respons een hogere titer (Ig) bereikt?

A

Omdat het aantal Ag-specifieke geheugencellen groter is dan het aantal Ag-specifieke B-cellen bij de primaire respons –> Aantal cellen dat uitrijpt naar plasmacel is groter dan na het eerste contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe worden Ag-Ig-complexen uit het bloed gefilterd?

A

In de milt treedt een deel van het bloed uit de bloedbaan en komt in rechtstreeks contact met macrofagen

Zij ontdoen het bloed van oude ery’s en Ag-Ig complexen door fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke organen kunnen APC worden aangetroffen?

A
  • tonsillen
  • thymus
  • milt
  • LK
  • appendix
  • beenmerg
  • lymfevaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke cellen nemen vaak als eerste een infectie waar? Wat is de reactie?

A

Macrofagen omdat zij in alle weefsels en organen aanwezig zijn

productie van cytokinen waardoor een lokale ontsteking opgang komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan worden voorkomen dat een ontstekingsreactie optreedt bij een lokale snijwond in een vinger?

A

Ontsmetten van de wond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe komen Ig bij een wond terecht?

A

De plasmacellen produceren de Ig –> gaan via de lymfebanen naar de circulatie –> vanuit hier naar het wondvocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen lymfebanen?

A

voeren weefselvloeistof af in de richting van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de werking van de Ig op een bacterie?

A

Geen bacteriedodende werking zelf

Ze binden aan de bacterie waardoor deze door FcR opgenomen worden door fagocyten –> fagocyten kunnen de bacterie wel doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar wordt naar gekeken bij matching van een donor en ontvanger voor een transplantatie?

A

Optimale overeenkomst in histocompatibiliteits-Ag –> hoe groter het verschil hoe korter de transplantaat overleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke IgM antistoffen veroorzaken het samenklonteren van bloed als bloed van bloedgroep AB gegeven wordt aan een ontvanger met bloedgroep 0?

A

IgM tegen Ag A of B of AB

De bloedgroepantigenen A en B zijn suikermoleculen zie afzonderlijk (resp. bloedgroep A of bloedgroep B) of gezamenlijk (bloedgroep AB) voorkomen op eiwitten van rode bloedcellen.

IgM antistoffen gericht tegen AB zijn ook werkzaam, omdat beide suikermoleculen A en B op hetzelfde eiwit kunnen voorkomen van mensen met bloedgroep AB, en zo dus een apart antigeen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom is IgM zo efficiënt in het klonteren van Ag?

A

Omdat er per molecuul 5 Ag bindingsplaatsen zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk immunoglobuline isotype is aanwezig in secreties?

A

bvb speeksel, traanvocht en in de darm –> IgA

Voorkomen binding van bvb bacteriën aan het epitheel en verminderen de kans op infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar wordt IgA voor de moedermelk geproduceerd?

A

In plasmacellen die zich onder de epitheelcellen bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waartegen is het IgA in moedermelk mn gericht?

A

Tegen MO die in de darm voorkomen –> Niet tegen alle bacteriën waarmee de moeder ooit in aanraking is gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe lang is iemand beschermd bij passieve immunisatie?

A

Tijdelijk want de Ig worden weer afgebroken

Actief: kan wel voor jaren blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan auto-immuniteit ontstaan na een infectie?

A

als de Ag van het MO sterk lijken op lichaamseigen Ag/eiwitten = kruisreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat kunnen Ig herkennen?

A

Epitopen: kleine hoeveelheden AZ van een Ag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoeveel naïeve CD4+ cellen zijn er die hetzelfde Ag herkennen? hoeveel verschillende TCR zijn er? hoeveel naïeve CD4+ bevat het menselijk lichaam?

A

6000

25 miljoen

150 miljard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe permeabel is een celmembraan?

A

Semi-permeabel = laagmoleculaire stoffen (oa water) kunnen er doorheen

Hoogmoleculaire stoffen moeten via actief transport

28
Q

waar worden de T-cellen afgegeven door de thymus?

A

Aan het bloed

29
Q

Welke route doorlopen cellen/stoffen die in de huid opgenomen worden?

A

Weefselvocht –> lymfevat –> LK

Langerhanscellen en stoffen die opgenomen worden via de huid

30
Q

Op verschillende plaatsen in het lichaam bestaat er een direct contact tussen lichaamsvocht en onderliggend weefsel, waarbij alleen endotheel als barrière optreedt.

Geef aan op welke van de onderstaande locaties dat het geval is?

A

Bloed en bindweefsel
Lymfe en bindweefsel

Omdat het endotheel wordt omgeven door een laag BW

31
Q

Welke cellen zijn vn betrokken bij virale infecties en welke bij parasitaire (worm) infecties?

A

Virus: lymfocyten
parasieten: eosinofielen

32
Q

Wat doet een mestcel? Waar bevindt deze zich? Wat is het effect?

A

Mestcellen bevinden zich met name in de weefsels. Bij contact met een allergeen worden de korrels uitgestoten. Vooral de histamine die zich in deze korrels bevindt, stimuleert het op gang komen van een acute allergische reactie.

33
Q

Hoe werkt een neutrofiel?

A

fagocyteren sterk en produceren een scala aan anti-bacteriële producten, waaronder zuurstofradicalen en enzymen.

34
Q

Welke cellen vallen virus infecties aan en hoe?

A

Voor het effectief bestrijden van een virale infectie zijn lymfocyten essentieel. Door het doden van virus-geïnfecteerde cellen doorbreken ze de cirkel van infectie en intracellulaire virusvermenigvuldiging.

35
Q

Hoe zorgt een eosinofiel voor de bestrijding van een MO?

A

De granula van eosinofiele granulocyten worden uitgestoten als deze cellen een parasiet omgeven. In deze granula bevinden zich veel producten met een anti-parasitaire werking.

36
Q

Hoe kleurt en plasmacel aan en waarom?

A

Sterk met een basofiele kleurstof

Door de grote hoeveelheid Ig die geproduceerd moeten worden maar ook uitgescheiden worden sis er veel RNA aanwezig

37
Q

Waar bevinden zich bloedvaten mbt de huid?

A

In het bindweefsel onder het epitheel

38
Q

Wat zijn de grootste cellen in het bloed?

A

Monocyten –> 15-25 micrometer –> veel bacteriën opnemen

39
Q

Wat is kenmerkend voor een mestcel?

A

Grote granula die oa histamine en heparine bevatten (vergelijkbaar met basofiel) –> echter heeft de mestcel een ronde kern (ITT de basofiel)

40
Q

Voor welke cellen is het beenmerg een reservoir? Wanneer treden deze cellen hieruit?

A

Voor neurofiele granulocyten –> bij een bacteriële infectie komen zij in de circulatie

Voor erytrocyten en plasmacellen is nieuwvorming de enige manier om toe te nemen in aantal in de circulatie

41
Q

Hoe ziet de rijping van een granulocyt eruit?

A
  1. jong: grote cellen met duidelijke nucleoli in hun kernen –> myeloblast
  2. promyelocyt: granula waarneembaar = azurofiel
    Pas specifieke granula in het myelocytstadium
  3. indeuking kern
42
Q

Wat is de functie van ribosomen?

A

productie van eiwitten uit mRNA (koppelen van AZ)

43
Q

Wat is overeenkomstig tussen de ribosomen van bacteriën en mensen? en verschillend? Waarbij kan dit gebruikt worden?

A

Dezelfde functie

Andere bouw: bacteriën zijn kleiner

AB die specifiek tegen de ribosomen van bacteriën werken en niet tegen die van een mens

44
Q

Wat zijn retrovirussen? Wat gebeurt er als RNA virussen in een gastheercel komen?

A

RNA virussen die een DNA-fase hebben gemaakt door reverse transcriptase
RNA wordt omgezet in ssDNA door reverse transcriptase en uiteindelijk ddDNA

Integratie in het gastheer DNA door integrase

Het kan hier tot jaren slapend aanwezig zijn

Vaker kort erop afschrijving voor de vorming van virions

45
Q

Wat bepaalt of een gastheercel wel of niet dood gaat door een virus?

A

De snelheid en de hoeveelheid visionen die geproduceerd worden

bvb HIV heel snel en veel –> kapot
HTLV-1 langzaam en weinig –> niet kapot

46
Q

Wat wordt bedoeld met seropositief?

A

In het serum worden Ig tegen het virus aangetoond

47
Q

Wanneer kan een test seropositief worden? Hoe kan je dat opvangen?

A

Pas na enkele dagen omdat het even duurt voordat de Ig gemaakt zijn

In de eerste dagen kan je beter een test gebruiken die de aanwezigheid van het virus aantoont

48
Q

Welke cellen worden specifiek beïnvloed door HIV? Wat is het gevolg?

A

CD4+ cellen worden geïnfecteerd en vernietigd
–> Th-cellen en macrofagen

CD8+ worden niet geïnfecteerd

Het algeheel functioneren van het IS wordt aangetast als de CD4+ cellen uitgeschakeld zijn

49
Q

Waar wordt HIV niet in opgeslagen?

A

vacuolen

50
Q

Wat zal een met HIV besmette cel op zijn membraan laten zien? Wat is het gevolg hiervan?

A

MHC-1 met daarin Ag van het virus

Als dit herkend wordt door cytotoxische T-cellen zullen deze de Th-cellen ook doden

51
Q

Waarom moeten mensen jaarlijks opnieuw tegen influenza worden ingeënt?

A

Omdat er regelmatig antigene drifts plaatsvinden met geringe antigeen wijziging binnen 1 influenza subtype

52
Q

Hoe wordt de virusoverdracht bij bloeddonaties voorkomen?

A
  1. Door bloed en bloedproducten te testen op antistoffen voor alle bekende bloedoverdraagbare virusinfecties
  2. Door beiden te testen op aanwezigheid van DNA of RNA van die virussen

BEIDEN moet gebeuren

53
Q

Wat is eerst gebruikt bij vaccinaties voor HIV? Wat niet?

A

Glycoproteinen uit de virale envelop –> deze eiwitten zijn specifiek voor een virus/organisme

Fosfolipiden en RNA zijn niet zo specifiek. En RNA zit in het virus en wordt daardoor lastiger herkend

54
Q

Hoe werkt immunisatie door een recombinant vector? Actief of passief?

A

Kunstmatig worden HIV-genen in menselijke cellen ingebracht. De mens maakt dan de antigenen op commando van de HIV-genen.
Dit wordt gedaan door een voor de mens onschuldig virus te gebruiken met hierin HIV-genen ingebouwd

Actieve immuniteit omdat het lichaam van het geïnfecteerde individu de antistoffen zelf maakt.

55
Q

Wat doet een virus om te “groeien”?

A

Assembleren

56
Q

Waarmee bindt een naked virus aan een gastheercel?

A

Met receptoren op het nucleocapside

57
Q

Waarvan is een lipidenmembraan om een virus afkomstig?

A

De plaats waar het virus geassembleerd wordt: kern, cytoplasma, Golgi

58
Q

Waar repliceren DNA virussen zich? Wat is de uitzondering?

A

In de kern –> gebruiken DNA polymerase en splicing enzymen van gastheer

Pokkenvirussen: in cytoplasma en zorgen zelf voor DNA-polymerase en andere enzymen

59
Q

Waar repliceren RNA virussen?

A

In het cytoplasma met eigen enzymen

60
Q

Wat is het gevolg van virusreplicatie in het cytoplasma? Wat gebruiken zij allemaal?

A

Remmende enzymen in de kern van de gastheercel hebben geen invloed

Splicing: proteasen –> kleinere eiwitten
Ribosomale framshifting: meerdere eiwitten uit 1 mRNA
Interne transcripție: viraal RNA kan meerdere subgenomische RNA”s leveren

61
Q

Welk RNA virus heeft iets bijzonders qua replicatie locatie?

A

Influenza: Pakt de CAP-structuur van andere mRNA af –> kan alleen in de kern dus heeft een nucleaire fase

62
Q

Hoe noemen we het wanneer een virus een mutatie ondergaat die voor het virus negatief is? Waarbij gebruiken mensen dit?

A

Attenuatie = verzwakking van de pathogeniciteit

Voor de productie van vaccins

63
Q

Wat is het verschil in mutatiesnelheid tussen RNA en DNA virussen?

A

DNA virussen geringere evolutiesnelheid omdat zij gebruik kunnen maken van de proofreading activiteit van het DNA afhankelijke DNA polymerase van de mens

RNA afhankelijk RNA polymerase bevat dit niet –> genoom kan tot wel 1% per jaar veranderen

64
Q

Welke drie genomische veranderingen kunnen virussen ondergaan?

A
  1. antigeen drift: standaard mutaties
  2. recombinatie van virale genomen
  3. antigene shift: uitwisseling van delen van virale genomen –> enkel bij gesegmenteerde delen
65
Q

Welke drie groepen virale eiwitten zijn er die door virussen gemaakt worden?

A
  1. specifieke componenten voor de replicatie
  2. virale proteases (vooral RNA-V)
  3. structuurelementen: bepalen antigene eigenschappen van het virus
66
Q

Wat moeten enkele capside eiwitten bezitten?

A

auto proteolyse activiteit: direct na synthese afsplitsen van een groter eiwitmolecuul

67
Q
A