Zelfstudie 1 Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van een ‘complement’?

A

Complement is een groep van ongeveer 30 verschillende plasma-eiwitten die samenwerken en een van de belangrijkste effectormechanismen vormen in serum en interstitiële weefsels.
Complement werkt niet alleen samen met antilichamen, maar kan ook vreemde organismen bestrijden als er geen specifiek antilichaam aanwezig is; het draagt dus bij tot zowel aangeboren als adaptieve reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit de hematopoietische stamcellen ontstaan;

A
  • Voorlopers van rode bloedcellen
  • Bloedplaatjes
  • Witte bloedcellen, op te delen in lymphoïde en myeloïde cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 4 categorieën van ziekteverwekkende micro-organismen, oftewel pathogenen?

A
  • Virussen
  • Bacteriën
  • Fungi
  • Parasieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een microbiome?

A

De verzameling van genomen van alle micro-organismen in een omgeving, zoals de commensale micro-organismen van de darm of de huid.
Zij kunnen een symbiotische relatie hebben met de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 strategieën die een gastheer kan gebruiken om de bedreiging door microben te overwinnen?

A
  • Vermijding
  • Weerstand
  • Tolerantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn effector mechanisms?

A

De processen waarmee ziekteverwekkers worden vernietigd en uit het lichaam verwijderd. Aangeboren en adaptieve immuunreacties gebruiken grotendeels dezelfde effectormechanismen om ziekteverwekkers te elimineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is immunologische tolerantie?

A

Het verwijst naar mechanismen die voorkomen dat een immuunrespons wordt opgezet tegen het eigen weefsel van de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke verschillende verdedigingsniveaus zijn er tegen ziekteverwekkers?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe worden cellulaire immuunreacties geïnitieerd?

A

Wanneer verschillende soorten sensorcellen ontstekingsinducers detecteren via hun vele aangeboren herkenningsreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doen ontstekingsmediatoren?

A

Ze werken rechtstreeks om binnendringende microben te vernietigen of werken op andere cellen om de immuunrespons te propageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de fasen van de immuunrespons?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de ‘common myeloid progenitor (CMP, gemeenschappelijke myeloïde voorloper)?

A

Het is de voorloper van de macrofagen, granulocyten, mestcellen en dendritische cellen van het aangeboren immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 3 klassen van fagocyten in het immuunsysteem?

A
  • Macrofagen
  • Granulocyten
  • Dendritische cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zie je hier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zie je hier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zie je hier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zie je hier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zie je hier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zie je hier?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 3 soorten granulocyten zijn er?

A

Neutrofielen, eosinofielen en basofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat betekent het als iets ‘immunogenic’ is?

A

Dan kan het een immuunresponse opwekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet een adjuvant (hulpstof)?

A

Het is een stof die de immuunrespons van het lichaam op een antigeen versterkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn pattern-recognition receptors (PRRs)?

A

Zij herkennen eenvoudige moleculen en regelmatige patronen van moleculaire structuur, bekend als ‘pathogen-associated molecular patterns (PAMPs), die deel uitmaken van veel micro-organismen, maar niet van de eigen cellen van het gastlichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn Toll-like receptoren (TLRs)?

A

Dat zijn PRR’s die transmembraaneiwitten zijn, die PAMP’s afkomstig van bacteriën detecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn NOD-like receptoren (NLRs)?

A

Dat zijn PRR’s die cytosolaire eiwitten zijn, die intracellulaire bacteriële invasie waarnemen

27
Q

Wat zijn cytokines?

A

Een cytokine is een door immuuncellen afgescheiden eiwit dat het gedrag van nabijgelegen cellen met de juiste receptoren beïnvloedt.

28
Q

Wat zijn chemokines?

A

Chemokinen zijn een gespecialiseerde subset van afgescheiden eiwitten die fungeren als chemo-attractanten en cellen met chemokinereceptoren, zoals neutrofielen en monocyten, aantrekken vanuit de bloedbaan naar geïnfecteerd weefsel.

Chemokinen helpen ook de verschillende cellen in lymfoïde weefsels te organiseren in afzonderlijke gebieden waar gespecialiseerde reacties kunnen plaatsvinden.

29
Q

Wat gebeurt er tijdens een ontsteking?

A

Ontsteking verhoogt de lymfestroom, die microben of cellen met hun antigenen van het geïnfecteerde weefsel naar nabijgelegen lymfoïde weefsels voert, waar de adaptieve immuunrespons in gang wordt gezet. Zodra de adaptieve immuniteit is opgewekt, lokt de ontsteking ook deze effectorcomponenten naar de plaats van de infectie.

30
Q

Door welke woorden wordt ontsteking omschreven?

A
  • Calor (warmte)
  • Dolor (pijn)
  • Rubor (roodheid)
  • Tumor (zwelling)
31
Q

Waarvan zijn warmte, roodheid en zwelling het gevolg?

A

Van de verwijding en verhoogde permeabiliteit van bloedvaten tijdens een ontsteking, wat leidt tot een verhoogde lokale bloedstroom en lekkage van vocht en bloedproteïnen in de weefsels.

32
Q

Waarvan is pijn bij ontsteking het gevolg?

A

Van de migratie van cellen in het weefsel en hun locale gevolgen

33
Q

Wat voor effect hebben cytokinen en complement fragmenten op het endotheel?

A

De endotheelcellen zelf produceren ook cytokinen als reactie op een infectie. Deze veranderen de kleefeigenschappen van de endotheelcellen en zorgen ervoor dat circulerende leukocyten zich aan de endotheelcellen hechten en ertussen migreren naar de plaats van infectie, waar zij door chemokines worden aangetrokken.

34
Q

Wat is de ‘common lymphoid progenitor (CLP, gemeenschappelijke lymfoïde voorloper)?

A

Het is voorloper in het beenmerg van antigeen-specifieke lymfocyten van het adaptieve immuunsysteem en van verschillende innate lijnen die geen antigeenspecifieke receptoren hebben

35
Q

Wat zie je hier?

A
36
Q

Wat zijn innate lymphoid cells (ILCs)?

A

ILC’s komen voort uit de CLP en verblijven in perifere weefsels, zoals de darm, waar zij fungeren als de bron van mediatoren van ontstekingsreacties

37
Q

Wat zie je hier?

A
38
Q

Wat is het verschil tussen naïeve lymfocyten en effector lymfocyten?

A

Naïeve lymfocyten: Lymfocyten die nog niet door een antigeen zijn geactiveerd
Effector-lymfocyten: lymfocyten die hun antigeen hebben ontmoet, geactiveerd zijn en verder zijn gedifferentieerd tot volledig functionele lymfocyten

39
Q

Hoe worden B- en T-lymfocyten onderscheiden?

A

De B-celreceptor (BCR) wordt gevormd door dezelfde genen die coderen voor antilichamen, dus behoren ze tot dezelfde klasse van eiwitten die bekend staan als immunoglobuline (Ig).
De antigeenreceptor van B-lymfocyten wordt ook wel membraanimmunoglobuline (mIg) of oppervlakte-immunoglobuline (sIg) genoemd.
De T-cel-antigeenreceptor, of T-celreceptor (TCR), is verwant aan de immunoglobulinen, maar verschilt sterk qua structuur en herkenningseigenschappen.

40
Q

Wat gebeurt er met de B-cel wanneer antigen bindt aan een B-cel receptor?

A

De B-cel zal zich vermenigvuldigen en differentiëren tot plasmacellen. Dit zijn de effector-vormen van B-lymfocyten, en zij scheiden antilichamen af die dezelfde antigeenspecificiteit hebben als de B-celreceptor van de plasmacel.
Het antigeen dat een bepaalde B-cel activeert, wordt dus het doelwit van de antilichamen die door het nageslacht van die B-cel worden geproduceerd.

41
Q

Wat gebeurt er met een T-cel wanneer een antigen bindt aan een T-cel receptor?

A

Het prolifereert en differentieert in een van de verschillende functionele types van effector T-lymfocyten

42
Q

Wanneer effector T-cellen antigeen detecteren, kunnen zij drie grote klassen van activiteit vertonen. Wat zijn die klassen?

A
  • Cytotoxische T-cellen
  • Helper T-cellen
  • Regulatory T-cellen
43
Q

Wat doen cytotoxische T-cellen?

A

Ze doden andere cellen die geïnfecteerd zijn met virussen of andere intracellulaire ziekteverwekkers die het antigeen dragen

44
Q

Wat doen helper T-cellen?

A

Zij geven signalen af, vaak in de vorm van specifieke cytokinen die de functies van andere cellen activeren, zoals de productie van antilichamen door B-cellen en het doden van opgeslokte ziekteverwekkers door macrofagen.

45
Q

Wat doen regulatory T-cellen?

A

Zij onderdrukken de activiteit van andere lymfocyten en helpen de mogelijke schade van immuunreacties te beperken

46
Q

Wat zijn geheugencellen?

A

Lymfocyten die verantwoordelijk zijn voor de langdurige immuniteit die kan volgen op blootstelling aan een ziekte of vaccinatie.
Geheugencellen gaan differentiëren in effector cellen wanneer er een tweede blootstelling van het specifieke antigen is.

47
Q

Uit welke twee regio’s bestaat een antilichaam molecuul?

A
  • Constante regio: ook fragment-kristalliseerbare regio of Fc-regio genoemd, die een van de vijf biochemisch te onderscheiden vormen aanneemt
  • Variabele regio: bestaat uit verschillende antilichaammoleculen die kunnen zijn samengesteld uit een enorm aantal verschillende aminozuursequenties waardoor antilichamen een even grote verscheidenheid aan antigenen kunnen herkennen.
48
Q

Waaruit bestaat een antilichaam molecuul?

A

Het antilichaammolecuul bestaat uit twee identieke zware ketens en twee identieke lichte ketens. Zware en lichte ketens hebben elk variabele en constante gebieden. De variabele gebieden van een zware keten en een lichte keten vormen samen een antigeen-bindende plaats die de antigeen-bindende specificiteit van het antilichaam bepaalt.

49
Q

Waaruit bestaat een T-cel receptor?

A

Het bestaat uit twee ketens, de TCR α- en β-ketens, die ongeveer even groot zijn en het T-celmembraan omspannen. Net als antilichamen heeft elke TCR-keten een variabel gebied en een constant gebied, en de combinatie van de variabele gebieden van de α- en β-keten creëert één enkele plaats om antigeen te binden.

50
Q

Welk deel herkent een individuele antigeenreceptor?

A

Het herkent een klein deel van de moleculaire structuur van het antigeen dat ‘antigene determinant’ of epitoop wordt genoemd

51
Q

Wanneer herkent een T-cel een peptide epitoop?

A

Het herkent alleen een peptide-epitoop afkomstig van een gedeeltelijk afgebroken eiwit, als het peptide gebonden is aan gespecialiseerde glycoproteïnen aan het celoppervlak die MHC-moleculen (major histocompatibility complex) worden genoemd.

52
Q

Wat gebeurt er tijdens klonale expansie en selectie?

A

Bij het binden van antigeen wordt de cel geactiveerd om zich te delen en vele identieke nakomelingen te produceren. Deze kloon van identieke cellen kan nu klonotypische antilichamen afscheiden met een specificiteit die identiek is aan die van de oppervlakte-receptor die de activering en klonale expansie in gang zetten.

53
Q

Wat zijn de 4 basisprincipes van klonale selectie (van Burnet)?

A
54
Q

Wat zijn de twee categorieën waarin je lymfoïde organen kunt verdelen?

A

In centrale lymfoïde organen en perifere lymfoïde organen

55
Q

Wat doen co-stimulerende moleculen?

A

Activering van PRR’s zet de dendritische cellen aan tot expressie van celoppervlak-eiwitten, de co-stimulerende moleculen, die het vermogen van de T-lymfocyt ondersteunen om te prolifereren en te differentiëren tot zijn uiteindelijke, volledig functionele vorm.
Hierdoor worden dendritische cellen ookwel antigeen-presenterende cellen genoemd (APC’s)

56
Q

Waartussen zijn dendritische cellen de link?

A
57
Q
A
58
Q

Wat doen afferente lymfevaten?

A

Afferente lymfevaten voeren vocht af uit de weefsels en vervoeren pathogenen en antigeendragende cellen uit geïnfecteerde weefsels naar de lymfeklieren.

59
Q

Wat zijn high endothelial venules (HEV’s)?

A

Gespecialiseerde bloedvaten waardoor lymfocyten die worden aangetrokken door chemokines kunnen passeren

60
Q

Wat zie je hier?

A
61
Q

Hoe zijn de lymfoïde weefsels in de milt georganiseerd?

A
62
Q

Wat gebeurt er met naïve lymfocyten als ze hun specifieke antigen op een geactiveerde antigen-presenterende cel herkennen?

A

Het stopt met migreren, het volume van de kern en het cytoplasma neemt toe en er worden nieuwe mRNA-moleculen en nieuwe eiwitten gesynthetiseerd.
Binnen een paar uur ziet de cel er totaal anders uit en staat bekend als een lymfoblast.
Delende lymfoblasten zijn in staat zich gedurende 3-5 dagen elke 24 uur twee tot vier keer te dupliceren, zodat een enkele naïeve lymfocyt een kloon van ongeveer 1000 dochtercellen met identieke specificiteit kan produceren. Deze differentiëren vervolgens tot effectorcellen.

63
Q

Wat gebeurt er met de plasma cellen die zijn gemaakt in de lymfeknopen?

A

Sommige blijven in de perifere lymfoïde organen, maar de meeste migreren naar het beenmerg, waar ze grote hoeveelheden antilichamen in het bloed beginnen af te scheiden.

64
Q

Hoe ziet het verloop van een typische antistofrespons eruit?

A