WC05 - Virusstructuur, vermeerdering en pathogenese Flashcards

1
Q

Wat is een virus?

A

Klein infectieus agens, afhankelijk van levende cellen voor replicatie, heeft RNA of DNA. Virussen zijn geen organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is DNA aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Soms, het bevat genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is RNA aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Soms, het bevat genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is DNA en RNA samen aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Nee, er is enkel of DNA or RNA aanwezig (behalve bij replicatie bij sommige virussen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zijn er ribosomen aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zijn er mitochondria aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is er een kernmembraan aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Nee, genetisch materiaal zit in een capside bij een virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is er een capside aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Ja altijd, het is een eiwitmantel die structuur en bescherming geeft aan het virus, en het heeft een aanhechtingsfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is er een mantel/envelop aanwezig in een virus, en zo ja, wat is de belangrijkste functie?

A

Soms, voor de aanhechting, fusie, bescherming, en uitscheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een structureel eiwit?

A

Een eiwit dat al aanwezig is in het virus (bijv. capside eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een niet-structureel eiwit?

A

Een eiwit dat niet aanwezig is in het virus, maar dat kan worden gemaakt op moment dat er replicaties optreden. Ze worden ook niet opgenomen door de geïnfecteerde cel. Het heeft meerdere functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een primaire celcultuur?

A

Een primaire celcultuur is rechtstreeks afkomstig van het orgaan van mens of dier of van een embryo en bestaat over het algemeen uit meerdere celtypen die in het orgaan voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een fecesmonster van een hond met acute diarree wordt op een primaire celcultuur geïnoculeerd. Welke microscopische veranderingen kun je verwachten indien in de ontlasting virussen aanwezig zijn en gaan vermeerderen?

A

Als er een virus aanwezig is, dan kun je CPE wellicht zien optreden.
- Bv opengebarsten, lyseert (bij naakte virussen)
- Apoptose (vanuit cel, bescherming vanuit immuunsysteem, om cel niet meer beschikbaar te stellen aan virus)
- Cellen komen los van cellen eronder, komen los te liggen.
- Cellen versmelten tot grotere cellen (alleen bij virussen met envelop; die komen vrij door budding; kunnen dan binden met membraan van andere cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef aan hoe het canine parvovirus (CPV) en canine coronavirus (CCoV) qua bouw van elkaar verschillen.

A

Corona: enkelstrengs, positief RNA, envelop virus, helicaal

Parvo: enkelstrengs, DNA, naakt virus, icosahedraal. Zijn 5x zo klein als corona virussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom zijn RNA virussen beter bestand tegen vaccinaties?

A

DNA heeft proofreading, en RNA niet. Hierdoor zullen er dus veel meer mutaties bij RNA voorkomen (daardoor zijn ze dus ook beter bestand tegen vaccinaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De replicatiecyclus van virussen kan in een 5-tal stappen worden verdeeld. Bedenk in hoeverre CPV en CCoV van elkaar verschillen voor wat betreft replicatiestap 2

A

Corona: heeft een envelop, die bindt aan oppervlakte cel en plasmamembraan (vormt een soort endosoom, verlaagt PH, daardoor fusie met endosoommembraan en virusmembraan)

Parvo: is een naakt virus, en gaat aanvankelijk via endocytose. Het vrijkomen van het virus in de cel gebeurt door vorming van een porie in membraan, waardoor het vrij kan komen

17
Q

De replicatiecyclus van virussen kan in een 5-tal stappen worden verdeeld. Bedenk in hoeverre CPV en CCoV van elkaar verschillen voor wat betreft replicatiestap 5

A

Corona: Envelop; budding toegepast waardoor cel meestal intact kan blijven

Parvo; Naakt ; vaker sprake van dat cel openbarst/lysis. (Soms komen naakte virussen vrij door exocytose maar over het algemeen bij naaktvirussen dus cellysis en dus ook bij parvo)

18
Q

Geef aan hoe de replicatie (stap 4) van parvovirussen (DNA) en coronavirussen (RNA) van elkaar verschillen. Bedenk daarbij in welk cel compartiment virusreplicatie plaatsvindt.

A

RNA in cytoplasma (dus corona in cytoplasma)
DNA in kern (dus parvo in kern)

19
Q

Coronavirussen zijn positief-strengs RNA virussen en bevatten in tegenstelling tot negatief-strengs RNA virussen, geen RNA polymerase eiwit in het virus deeltje. Bedenk waarom dit zo is.

A

Geen polymerase nodig bij +RNA want kan gelijk afgelezen worden.

20
Q

Het canine parvovirus en canine coronavirus infecteren de hond via de oropharyngeale route. Echter, het verdere verloop van de infectie verschilt sterk. Het parvovirus verspreidt systemisch via een viraemie (d.w.z. via het bloed), terwijl de infectie van het coronavirus lokaal blijft (in de toppen van de villi van de dunne darm). Benoem en bedenk factoren die ten grondslag zouden kunnen liggen aan dit verschil in pathogenese.

A

Het kan afhangen van de binding (wat afhangt van welke eiwitten het virus op het oppervlak heeft).
Ook de receptoren op de gastheercellen spelen een factor. Een match is namelijk nodig met de transcriptiefactoren in die cel om ook daadwerkelijk te kunnen repliceren.

21
Q

In tegenstelling tot parvovirussen, treft men onder de nakomelingen van coronavirussen veel variatie aan in genoom sequentie (quasispecies). Bedenk waarop dit verschil gebaseerd is.

A

Corona is RNA; eigenschap hiervan is dat ze snel muteren. Ze hebben ook geen proofreading, en er kan bij mutatie dus niet meer gecorrigeerd worden. Als je bv influenza of corona hebt, dan heb je een virusinfectie, maar eigenlijk heel veel verschillende soorten ervan in 1x door al die mutaties

22
Q

Wat is het voordeel van het ontstaan van genoomvariatie voor virussen?

A
  • Ontwijken van reeds aanwezige immuunrespons (antilichamen geproduceerd bij eerdere infecties niet meer goed omdat virus is gemuteerd)
  • Resistentie tegen antivirale middelen/ virusremmers
  • Door vele mutaties makkelijker aanpassen, daardoor makkelijk(er) overslaan op andere diersoorten
23
Q

Wat is het verschil tussen een capside en een nucleocapside?

A

Capside is de eiwitmantel die het virale genoom omhult

Nucleocapsid is het kapsel en het virusgenoom samen

24
Q

Van het feline coronavirus zijn er twee varianten (type 1 en 2). Het ene virus wordt beschouwd als een echt feline coronavirus terwijl het andere virus een genetische mix bevat van het canine en het feline coronavirus (chimeervirus door intramoleculaire recombinatie).

Benoem het mechanisme en de voorwaarden voor het ontstaan van zo’n chimeervirus.

A

Mechanisme van chimeervirus: deel van DNA wordt uitgewisseld (template switching), oftewel recombinatie van strengen

Voorwaarden:
- In zelfde cel terecht kunnen komen
- Moet enige homologie zijn

25
Q

Bedenk hoe groot je de kans acht op het ontstaan van een chimeer parvocoronavirus

A

Onmogelijk omdat het ene DNA en andere RNA is, dus replicatie in verschillende plekken van de cel. Daarnaast is er ook sprake van verschillende cel/weefseltropisme en geen homologie in sequentie waardoor recombinatie onwaarschijnlijk is

26
Q

Welke stap is kenmerkend voor de replicatie van retrovirussen?

A

Het omzetten van RNA naar DNA met het enzym reverse transcriptase.
Het viruspartikel heeft dit enzym mee en tussen de fusie en de uncoating stap wordt RNA omgezet naar DNA in de capside core.

27
Q

Infecties met Retrovirussen komen voor bij verschillende diersoorten. Bekende virussen uit deze familie zijn het HIV en FIV, de verwekker van Aids bij de mens respectievelijk de kat en het feline leukemievirus FeLV.

Beschrijf kort de stappen in de vermeerdering van retrovirussen.

A
  • Uncoating en transport naar nucleus
  • Integratie in genoom (enzym integrase, ook structureel eiwit van het virus). Hierdoor virus genoom geïntegreerd in gastheer genoom.
  • Transcriptie van mRNA of RNA genoom door gastheer mbv RNA pol2.
28
Q

Wanneer worden retrovirussen pas opgemerkt door het immunsysteem?

A

Wordt voor immuunsysteem pas opgemerkt als er eiwitten tot expressie wordt gebracht (bijv. door stress pas weer tot expressie). Bij een retrovirus maar bijv ook bij een herpesvirus; wordt het niet altijd gemaakt, dus niet aan te tonen als latent in een swab.

29
Q

Het feline leukemievirus veroorzaakt o.a. tumoren bij de kat. Waardoor ontstaan deze tumoren?

A

?FeLV draagt geen eigen oncogenen met zich mee. Tumorvorming kan ontstaan ten gevolge van insertie FeLV provirus dat leidt tot ongeremde celdeling:
– via activatie van proto-oncogeen of via
– deactivatie van tumor suppressor gen

Dus insertie vindt plaats op plekken in het genoom waarbij proto-oncogenen worden geactiveerd of tumor suppressor genen worden gedeactiveerd.