Zaakvakken eigentijds onderwijs Flashcards
Hoe lang duurt de leerplicht
Totdat je een diploma heb gehaald in het voortgezet onderwijs.
Drie functies van het onderwijs
Bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling
Overdracht van maatschappelijke/culturele verworvenheden
Toerusting kinderen voor participatie in samenleving
Het onderwijs richt zich daarbij op…
emotionele en verstandelijke ontwikkeling
ontwikkeling creativiteit
verwerven sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden
Definitie burgerschapsonderwijs
Burgerschap is “het vermogen om maatschappelijk en democratisch te functioneren en gezamenlijk de diverse samenleving vorm te geven.“
Geografisch besef
- Het verwerven van een geografisch wereldbeeld
- Het verwerven van kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken.
- Het leren hanteren van een geografische benadering
Het verwerven van een geografisch wereldbeeld
Leerlingen leren hoe gebieden dichtbij en ver weg er uit zien en hoe mensen in die gebieden leven. Het gaat om de hoofdlijnen van de spreiding van mens en natuur in de wereld. Bijvoorbeeld: spreiding van klimaten, arm en rijk, bevolking.
Het verwerven van kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken.
Leerlingen leren dat zij zelf invloed hebben op hun eigen leefomgeving. Ze kennen de oorzaak en gevolg van handelen. Bijvoorbeeld: inzicht in klimaatverandering, het proces van globalisering, wereldwijde migratiestromen.
Het leren hanteren van een geografische benadering
Leerlingen leren hoe je de wereld kan bestuderen (vakvaardigheden en gebruik kaart en atlas). Bijvoorbeeld: geografische vragen stellen, met geografische informatie om kunnen gaan, geografische werkwijze hanteren, samenhang tussen natuur en mens kunnen zien.
Aardrijkskundig onderwijs richt zich op
het ontwikkelen van krachtige kennis (= zaken kunnen verklaren, inzicht geven in ontwikkelingen, alternatieven kunnen verbeelden). Dat is nodig om kinderen te helpen ontwikkelen tot verantwoorde en kritische wereldburgers.
8 thema’s aardrijkskunde:
- Systeem aarde
- Klimaten
- Landschap en water in Nederland
- Bronnen van energie
- Bevolking en ruimte
- Arm en rijk
- Bestaansmiddelen
- Grenzen & identiteit
Globale ontwikkelfase kinderen
4-6 jr. Fantasie en werkelijkheid bestaan naast elkaar, nieuwe ervaringen opdoen, woorden te geven aan die ervaringen en nieuwsgierigheid naar de omgeving bevorderen. Nederland
7-9 jr. Willen weten wat ‘echt’ is. Houden van opmerkelijke feiten en weetjes, meer dan van oorzaak-gevolg relaties. Ervaringen nog steeds belangrijk, maar ook het verhaal achter de ervaringen (ruimtelijke vraagstukken).
10-12 jr. Nieuwsgierig naar mening van anderen, vormen eigen mening, kunnen op abstracter niveau over onderwerpen praten.
Verdeling van onderwerpen per jaargang:
Groep 6 Nederland
Groep 7 Europa
Groep 8 Wereld
Drie vragen die je moet stellen bij het ontwerpen van een les aardrijkskunde
Wat
Hoe
Waarom
‘Wat’ vraag lessen aardrijkskunde
1Wat ga ik onderwijzen of wat moeten de leerlingen weten of kunnen?
Kerndoelen, tussendoelen en leerlijnen. Zicht hebben op beginsituatie (wat weten leerlingen al? Alledaagse kennis en schoolkennis). Nieuwe kennis (krachtige kennis) knopen aan al aanwezige kennis. 3 soorten lesdoelen:
1. Beschrijvend: ‘noem een aantal producten die in Groningen worden verbouwd’
2. Verklarend: ‘waarom worden die producten juist daar verbouwd’?
3. Waarderend: ‘noem een aantal voor- en nadelen van suikerproductie’
‘Hoe’ vraag lessen aarddrijkskunde
Hoe ga ik dat onderwijzen of hoe kunnen de leerlingen dit het beste leren
7 bouwstenen, voor één of meerdere lessen. De volgorde van bouwstenen van de geografische benadering kan anders zijn en hoeven niet allemaal opgenomen te zijn in lesontwerp. blz. 29
7 bouwstenen voor één of meerdere lessen aardrijkskunde
1.Motiverende start (eigen of alledaagse ervaring)
Creëren van need to know en onderzoek opzetten (onderzoekend leren)
2.Waar is dat? Beschrijf wat je waar ziet, bij voorkeur met behulp van een kaart of atlas: de ligging is van invloed op wat er gebeurt
3.Waarom is dat daar? Aan de hand van de relatie tussen de mens en de natuur kun je verklaren waarom je wat waar ziet
4.Wat zie je als je in- en uitzoomt? Je wisselt van schaalniveau door te beschrijven hoe het globale er van dichtbij uitziet (en omgekeerd)
5.Hoe verandert dat? Hoe was het vroeger? Hoe zal het in de toekomst zijn?
6.Wat zijn de voor- en nadelen of de gevolgen daarvan? Wat zijn de effecten bekeken vanuit verschillende perspectieven?
7.Afsluiting. Er wordt besproken waarom het nuttig is om iets over het onderwerp te weten en of je kunt generaliseren en het geleerde kunt toepassen in een andere context (transfer). Check op leerdoelen.
Reflecteren op het geleerde en kritisch zijn
Basisconcepten Aardrijkskunde:
● Alles is gelokaliseerd
● Geen plaats is (altijd) hetzelfde
● Kijk op een andere schaal, dan zie je iets anders
● Natuur bepaalt structuur van gebieden
● Mens en natuur bepalen de inrichting van gebieden
● Relatieve afstand is belangrijk
Waarom vragen aardrijkskunde
- Waarom ga ik dat op deze manier doen of waarom moeten de leerlingen dit leren en waarom op deze manier?
● Waarom deze aanpak? Werkvorm? Type les? Schoolbeleid?
● Hoe zorg je voor betrokkenheid? Variatie, tijdsduur, complexiteit, etc.
● Theoretisch inzicht/relevant onderzoek?
● Hoe kun je differentiëren? In instructie? In verwerkingsvorm? In verwerkingstijd? Etc..
BEELDEN
bron met kijk karakter
Waarom beelden gebruiken?
1.belangrijke vorm van informatieoverdracht
2.Variatie in leerstof-aanbod 1 beeld zegt meer dan 100 woorden.
3.Een voorstelling vormen van gebieden of processen die je niet kent: versterken van een juist geografisch wereldbeeld.
4.Denkproces activeren
5.Moeilijk voorstelbare begrippen zichtbaar maken
6.Processen inzichtelijk maken
7.Correcte beeldvorming te bewerkstelligen
Geografische beeld criteria
1.Typerend zijn voor het thema (juiste weergave van de werkelijkheid)
2.Actuele weergave van de werkelijkheid (tenzij het gaat om een historische ontwikkeling)
3.Afmetingen van objecten op het beeld moeten duidelijk zijn (referentiepunten aanwezig)
4.Informatiewaarde is van belang, de foto moet bij voorkeur een verhaal vertellen.
5.Aanwezigheid van identificatiemogelijkheden. Dat leidt er al snel toe dat op de foto ook mensen moeten staan.
Soorten Beelden
Prentenboeken
Cartoons
Nieuwsberichten
Virtual Reality (streetview)
Simulatie/animatie (handelingskarakter)
(info)grafieken& diagrammen (symboolkarakter)
Films / filmpjes (stop motion bijv.)
Bordtekeningen
Vragen bij beelden
Waar is dat? (lokaliseren)
Wat is daar? (beschrijven)
Waarom is dat daar? (verklaren)
Is dat daar gewenst? (beoordelen)
Is dat vaker zo? Waarom? (toepassen)
Werkvormen
Bedek een deel van beeld: wat ligt er buiten de grenzen van wat je ziet?
Fotopuzzel
Fotobingo
Krantenkop schrijven bij beeld
Vreemde eend in de bijt
Leerlijn kaartvaardigheden
Kaarten geven informatie in een oogopslag weer. Kaarten zijn daarmee een noodzakelijk hulpmiddel voor een geografisch besef. Een belangrijk onderdeel van het geografisch besef is het beschikken over een volledig en genuanceerd wereldbeeld. Iemands wereldbeeld bestaat uit mental images: beelden van een gebied. Mental map: het kaartbeeld van een gebied in je hoofd.
preconcept:
iets wat leerlingen nog niet kunnen weten
misconcept:
iets wat je recht moet zetten, omdat leerlingen het zouden moeten weten.
Voor het ontwikkelen van een geografisch besef en ruimtelijk denken is het belangrijk dat leerlingen oefenen met kaartlezen: Wanneer leren ze wat?
Voorbereidend kaartlezen (groep 1,2,3). blz. 34
Aanvankelijk kaartlezen (groep 4,5)
Voortgezet kaartlezen (groep 6,7,8)
Welke deelvaardigheden heb je nodig bij Kaartlezen:
oriënteren, lokaliseren, karakteriseren.
Topografie aanleren:
- Het leren van topografie vormt samen met thema’s een wereldbeeld (functionele topografie). Topografie biedt een kapstok waar leerlingen overige informatie en kennis aan op kunnen hangen. Koppel topo aan kaartlezen, breng topo bij andere vakken onder, koppel topo aan begripsmatige kennis.
- ‘stampen’ (automatiseren en herhalen) blijft ook een onderdeel van topografie.
- Zorg voor een stimulerende omgeving of stimulerende werkvorm, zoals 30 seconds.
Kenmerken van kaarten
Kaarten zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Ze geven per definitie geen juist of volledig beeld, informatie hangt af van het doel van de kaart. Alle kaarten liegen (ze maken van iets rond, iets plats).
Onderzoekend leren
- introductie/verwonderen
- verkennen
- opzetten onderzoek
- uitvoeren onderzoek
- concluderen
- presenteren
- verdiepen/verbreden
Introductie
Creëren van need to know how:
a. Houding leerkracht: vertel niet maar stel vragen
b. Prikkel/stimuli
c. Voorkennis (zone van naaste ontwikkeling)
Opzetten van onderzoeksvraag en -plan
Vragen stellen: hoofdvraag en deelvragen aan de hand van 5 W’s en H. Waarom, wat, wanneer, wie, waar, hoe?
betekenis geven aan geografische data
Relaties tussen data, conclusies, en nieuwe kennis koppelen aan bestaande kennis.
Verwerking door debat,, flyer, poster, advertentie, ansichtkaart.
Werkboek vermijden!
Verschillende vormen van onderzoek.
Verschillende manieren om antwoorden te vinden op vragen:
- literatuuronderzoek
- praktijkonderzoek
- experimenteel onderzoek
- ontwerponderzoek
- simulatieonderzoek
Onderzoekend leren in de onderbouw:
Creëer een rijke speelomgeving.
Inspelen op de natuurlijke, nieuwsgierige en onderzoekende houding van kinderen, versterken met je eigen nieuwsgierige en onderzoekende houding.
Stel open vragen en denk en redeneer vragen, bijvoorbeeld: leg eens uit hoe..? Hoe denk je dat het komt dat..? Voorbeeldles: waar komt de wind vandaan?
Onderzoekend leren: vertrekpunt is een vraagstuk of probleem die aansluit bij belevingswereld van kinderen. Rol van leerkracht met redeneervragen is belangrijk.
Onderzoekend leren in middenbouw:
nog steeds uitgaan van onderzoekende houding van leerlingen, verwondering. Begeleiden onderzoeksproces door leerkracht, onderzoeks- en ontwerpvaardigheden aanleren. Van leerkrachtgestuurd naar gezamenlijk gestuurd. Aanbod rijke klassenomgeving, ontdekhoek, onderzoeksmaterialen. Denk en redeneervragen stellen, bijvoorbeeld: ‘wat zou er gebeuren als?’. Voorbeeldles: ‘word jij buurtexpert?’.
Geef bronnen mee als ze zelf gaan onderzoeken.
Niveau’s van Bloom
onthouden, begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren, creëren.
Onderzoekend leren in bovenbouw:
Ontwikkelen van open en onderzoekende houding. Onderzoeks- en ontwerpvaardigheden ontwikkelen. Talentontwikkeling, aanspreken HOTS = High Order Thinking Skills (creëren en vergelijken)
Leerkracht coachende rol. Vragen stellen bij onderzoeks- en ontwerpactiviteiten, bijvoorbeeld: ‘wat is de wens?’. Ook coachen op samenwerken. Inzetten op gezamenlijk gestuurd, toewerken naar leerlinggestuurd.
Voorbeeldles: ‘de weg vinden via de ruimte’.
Geschiedenis van het Nederlands Onderwijs
Kenmerken Nederlands Onderwijs
4 - 12 jaar: basisschool
Jonge kind / Oudere kind
12 - 16/17/18 jaar: ‘opgedeeld’ secundair onderwijs
Bijzonder onderwijs
Geen Nationaal Curriculum, wel kerndoelen (leerlijnen, methodes)
Groepsleerkracht (meestal voor één jaar)
Relatief sobere lokalen, scholen
Speciaal (basis-) onderwijs
Artikel 8 Wet op Primair onderwijs
- Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
- Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
Artikel 8 Wet op Primair onderwijs (vervolg)
- Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, waarbij het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar richt op:
a Het bijbrengen van respect voor en kennis van basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet, en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens, en het handelen naar deze basiswaarden op school;
b het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme democratische samenleving;
c en het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.
Aanscherping wet t.o.v. burgerschap in het onderwijs
3a. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de waarden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, creëert een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met en het handelen naar deze waarden en draagt voorts zorg voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de in het derde lid, onder c, genoemde verschillen.
Definitie burgerschapsonderwijs
Definitie van de SLO bij de nieuwe kerndoelen:
Burgerschap is “het vermogen om maatschappelijk en democratisch te functioneren en gezamenlijk de diverse samenleving vorm te geven.“
Nieuwe wet burgerschapsonderwijs
Ruimte om zelf te bepalen:
in welke lessen burgerschap terugkomt
welke leerdoelen in welk leerjaar worden behandelt
in verschillende vakken of zwaartepunt in een vak (bv. Lessen Vreedzame School)
Geen urennorm – een brede opdracht, in de lessen, maar ook in de pauzes
Scholen verplicht opbrengsten te evalueren en hier verantwoording over af te leggen.
Inspectie van het Onderwijs toetst burgerschapsonderwijs op scholen:
concrete doelen vertaald in samenhangend onderwijs en in de praktijk gebracht.
schoolcultuur niet in strijd met basiswaarden.
opbrengsten geëvalueerd en hier verantwoording over afgelegd
Nieuwe (concept)kerndoelen:
Schoolcultuur: De school zorgt voor een democratische cultuur.
Diversiteit: De leerling handelt respectvol vanuit kennis over een diverse samenleving.
Democratische waarden: De leerling geeft aan hoe diens handelen verbonden is met democratische waarden.
Maatschappelijke betrokkenheid: De leerling verkent verschillende mogelijkheden om bij te dragen aan de samenleving.
Democratische betrokkenheid: De leerling verkent hoe die democratisch handelen in dagelijkse situaties kan vormgeven.
Maatschappelijke vraagstukken: De leerling weegt af welke mogelijkheden die heeft om ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken te handelen.
Hoe wordt je een wereldburger
Morele ontwikkeling en burgerschap
Door aandacht te besteden aan het spanningsveld tussen individuele en gemeenschappelijke belangen, ontwikkelen leerlingen morele en ethische inzichten.
Domeinen burgerschapsvorming
Artikel 8 Wet op Primair onderwijs
Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
Hetonderwijsbevordert actief burgerschap en sociale cohesieop doelgerichte ensamenhangende wijze, waarbij het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar richt op:
Traditionele vernieuwers - Reformpedagogen
Rudolf Steiner - Vrije School
Maria Montessori -Montessorischool
Peter Petersen - Jenaplanschool
Helen Parkhurst - Daltonschool
Célestin Freinet - Freinetschool
Kees Boeke - Werkplaats
Geschiedenis onderwijsvernieuwing in vogelvlucht
VrijeschoolRudolf Steiner (1861-1925)
Eerst schrijven, dan lezen
Verhalen wijzen de weg
Kunstzinnige verwerkingsvormen: schilderen, euritmie
Timmeren
Rituelen
Materiaal: bijenwas, wol, hout
Geen methodes
Getuigschriften
VrijeschoolRudolf Steiner (1861-1925) dia 2
Waldorfschool – Steinerschool – Vrijeschool
Eerste Nederlandse school in Den Haag 1923, 73 (OB) / 19 (BB) scholen (2 SO)
Worden wie je bent
Hart, hoofd en handen (gevoel, daad- en scheppingskracht, verstand)
Hoezo ‘vrije’ school?
Antroposofie: onderwijs, gezondheidskunde, biologisch-dynamische landbouw, bouwkunst
Ritmes: verhalen en gewoontevorming, jaarfeesten
Ritmes: Ontwikkelcyclus van zes jaar
Kleuterschool, onderbouw (klas 1 t/m 6), bovenbouw (klas 7 t/m 12)
Klas = sociale gemeenschap
MontessoriMaria Montessori (1870-1952)
Heterogene groepen
Montessori materiaal:
gouden rekenmateriaal, schuurpapieren letters
passende werkplekken, kleden, krukjes
Kenmerken:
Gevoelige perioden (Rousseau)
Materialen aangepast aan ontwikkelingsfasen van kinderen.
Omgeving moet kinderen gelegenheid geven tot spontane activiteit
Montessori
Dia 2
Montessori
Kosmisch onderwijs gaat ervan uit dat alles met alles samenhangt en dus ook onderling afhankelijk is.
In de praktijk betekent dit dat een bepaald onderwerp altijd vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd. Daarbij is het van belang dat de nieuwsgierigheid van kinderen wordt geprikkeld en dat ze de stof actief verwerken.
Jenaplan Peter Petersen (1884-1052)
Gemeenschap die kinderen, leraren en ouders omvat
Stamgroepen:
onderbouw – groep 1 en 2
middenbouw – groep 3, 4 en 5
bovenbouw – groep 6, 7 en 8
Vier grondvormen van interactie: gesprek, spel, werk en viering
Ritmisch weekplan
Grote betrokkenheid van ouders
Jenaplanschool dia 2
Doelen:
Humanisering en democratisering van de schoolwerkelijkheid
Dialoog
Authenticiteit
Autonomie (vrijheid aankunnen)
Kritisch leren denken
Jenaplan onderwijs
dia 3
Jenaplan onderwijs
Wereldoriëntatie
Het vak wereldoriëntatie is het hart van het onderwijs. Uitgangspunt is dat de leerlingen binnen en buiten de school kunnen leren.De buitenwereld komtde school in. Door deze benadering wordt de wereld van de leerlingen steeds groter, leren zij een mening te vormen, en leren zijde wereld om hen heen kennen.
De leerlingen werken aan thematische projecten. Hierbij komen vaak vakken geïntegreerd aan bod. Bijvoorbeeld taal- of rekenactiviteiten worden gekoppeld aan een wereldoriënterend thema
DaltonHelen Parkhurst (1886-1973)
Vrijheid in gebondenheid
Verantwoordelijkheid
Vertrouwen in kracht kind
Achteraf verantwoording
Zelfstandigheid
Dag-, week-, maand-, jaartaken
Leraar is begeleider
Controle
Samenwerking
is geen middel maar een doel
FreinetCelestin Freinet (1896-1966) Onderwijskundige/ socialist
Weinig interesse leerstof
Oplossing: ervaringsgericht onderwijs
Principes: doen, experimenteren, zinvol werk
De school is een coöperatie
Freinet dia 2
Rol leerkracht en kinderen
Kind is individu: vrije keuze
Kind is sociaal wezen
Arbeid draagt meest bij tot vorming kind
Voorbeelden:
Klassenvergadering
Vrije tekst
Werkhoeken, de drukpers
Correspondentieschool
Groepering
Freinet
dia 3
Wereldverkenning
Freinetwerkers willen dat de leerlingen op onderzoek gaan en dingen zelf uitdenken. Het gaat om de dingen van alledag uit de directe omgeving.
Door te proberen, te proeven, te voelen, te horen, te ruiken, te experimenteren, te vergelijken en door daarover te vertellen en er met elkaar over te praten, leren kinderen zichzelf, de ander en hun omringende wereld kennen. Wat je zelf doet en ontdekt, onthoud je beter.
Het proces van een onderzoek verloopt doorgaans in vijf stappen: Een heldere vraagstelling, het zoeken en verzamelen van informatie, de gevonden informatie ordenen, het uitwerken daarvan en het presenteren van het antwoord aan de groep.
De Werkplaats - KindergemeenschapKees Boeke (1884 – 1966)
1926 Bilthoven, enige in Nederland (BO + VO)
Maatschappelijke vernieuwing via onderwijs
Ambacht en werken centraal (vandaar werkplaats)
Werkers en Medewerkers
Sociocratisch model
Opvoeden voor de vrede (o.a. theosofie; Koninklijk Huis)
Werkplaats – Kees Boeke
dia 2
Betekenisvol Onderwijs
Wil leerstof boeien en effectief opgenomen worden, dan dient zij betekenis te hebben voor de werkers. Betekenisvol is aansluiten bij de belevingswereld van kinderen: dit kan de dagelijkse ervaring zijn (inspelen op actualiteiten) maar ook dingen die de werker niet zelf ervaart of ervaren heeft (geschiedenis).
Het natuurterrein bij de school biedt tegenwicht aan een druk en georganiseerd school-en kinderleven. Deze rijke buitenruimte wordt gebruikt om te spelen, maar ook voor onderwijs:verzorgen van dieren, de moestuin eneen natuurles.
Beginselen reformpedagogen
Aansluiten bij de leefwereld van het kind
Vorming van hoofd, hart en handen
Sociale vorming
Geen scheiding tussen school en maatschappij
Doorbreken van vakkengesplitst onderwijs
Totaliteitsonderwijs
Vertrouwensrelatie tussen leraar en kinderen
Bron: Alkema, E., Kuipers, J., Lindhout, C. & W. Tjerkstra (2015). Meer dan Onderwijs. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV
De drie V’s van spelbegeleiding
VERKENNEN van het spel
Je VERBINDEN aan he spel door bij de kinderen aan te sluiten en hun gedrag te spiegelen
VERRIJKEN van het spel door inbrengen van materialen of een probleem of door in te gaan op een probleem dat kinderen zelf inbrengen
De vijf didactische impulsen
(Jansen-Vos & Van der Meer, 2017)
1 een gezamenlijke oriëntatie op de activiteit
2 het verdiepen en structuren van activiteit ( vergelijkbaar met de 3e V=verrijken)
3 het verbreden van en activiteit door deze te verbinden aan andere activiteiten
4 iets toevoegen aan de activiteit
5 reflecteren op de activiteit
Het jonge kind:
Animatisch denken
Beweeglijkheid
Korte concentratieboog
Motoriek in ontwikkeling
Geringere impulscontrole
Leren via zintuigen
Intuïtief leren
Gecentreerd denken
Het oudere kind:
Zakelijker wereldbeeld
Afnemende beweeglijkheid
Langere concentratieboog
Verfijnde motoriek
Rechtvaardigheidsgevoel
Vermogen tot gedetailleerd leren
Interesse in de realiteit
Aandacht voor andere perspectieven
Spelen is leren en omgekeerd
Een kleuter ontwikkelt zich door:
(Samen) spelen en werken
Het nemen van eigen initiatieven
Concreet handelend en pratend bezig zijn
Verkennen van de omringende wereld
Waarnemen, exploreren en experimenteren
Wat betekent dit voor het onderwijs
Na 7 jaar
Stabiliseren en versterken van verbindingen
Basisvoorwaarden zijn aanwezig om te leren lezen, rekenen en schrijven
Meer gestructureerde aanpak nodig
Meer leerkrachtgericht aanpak
Wat betekent dit voor het onderwijs
Tot 7 jaar
Spelenderwijs ontdekken
Sensomotoriek
Interactie met de omgeving
Stimuleren
Spontaan ontwikkelen door spel en taal
SPEL
Samenvattend
Spel is een natuurlijke neiging van kinderen om de wereld te verkennen en te leren hoe die wereld in elkaar zit op een manier die past bij hun mogelijkheden.
De leerkracht houdt hen binnen het spel een culturele spiegel voor en geeft zo richting aan de inhoud van de leerprocessen.
Hierdoor kun je geen strikte scheiding maken tussen spelen en leren.
SPELEN = LEREN
Kenmerken van spel
(Bouwman, Houtsma, Mulder &Wanningen, 2022)
Spel ontstaat uit plezier
Spel houdt altijd in dat je ‘met iets of iemand’ speelt
Spel is dynamisch en interactief
Spel gaat gepaard met een grote mate van vrijheid van denken en handelen. Voor kinderen is spel een vrijwillige activiteit
Spel heeft geen doel, kinderen willen er niets mee bereiken
Spelen stimuleert
De emotionele ontwikkeling
De sociale ontwikkeling
De cognitieve ontwikkeling
Taal ontwikkeling
Creatief en probleemoplossend handelen
Het verloop van spelontwikkeling
Bewegingsspel en manipulerend spelEén- tot driejarigen
Symbolisch spel en eenvoudig rollenspelPeuter- en kleuterleeftijd
Gezamenlijk thematisch rollenspelvanaf de kleuterleeftijd
Bewuste leeractiviteitVanaf 5/6 jaar
Bewegingsspel en manipulerend spel
Vooral bewegend actief zijn (met of zonder spelmateriaal)
Ook manipulerend spelen met voorwerpen en daarmee experimenteren
Symbolisch spel en eenvoudig rollenspel
Voorwerpen een andere rol of betekenis geven
Doen alsof je iets echt doet
Zelf een rol aannemen
Losse rolgebonden handelingen spelen
Naast andere kinderen
Gezamenlijk thematisch rollenspel
Samen plannen maken voorspelthema’s en rollenspel
Dit samen met andere kinderen uitspelen in eenzelfde spelsituatie
Met rollendialogen die passend zijn bij die situatie
Doen alsof lezen en schrijven kandaarin een plaats hebben
Bewuste leeractiviteit
Rollenspel spelen met echt lezen, schrijven en rekenen.
3 V’s
Verkennen:
De leerkracht kijkt/ verkent het spel van de kinderen, benoemt wat ze ziet en stimuleert kinderen te vertellen wat ze doen.
Verbinden:
De leerkracht verbindt zich in haar speelplan aan de belangstelling van het kind en probeert ook kinderen aan het spel van elkaar te verbinden.
Verdiepen:
De leerkracht brengt uitdaging aan in het spel door nieuwe elementen of materialen toe te voegen met het doel de spelhandelingen van de kinderen op een hoger niveau te tillen.
De 3 V’s en spelrollen van de leerkracht
Toeschouwer
Stagemanager
Speelmaatje
Spelleider
Directeur/instructeur
Het didactisch handelingsmodel van de 5 impulsen
om (spel)activiteiten op een hoger plan te krijgen:
gezamenlijke oriëntatie op het spel
structureren/ verdiepen van het spel
verbreden naar andere kernactiviteiten
toevoegen van nieuwe handelingsmogelijkheden
reflecteren op het spel
Spelontwikkeling in de bovenbouw
Spel wordt leidend vanaf ongeveer 3 jaar en krijgt vanaf ongeveer 7 jaar een steeds meer onderzoekend karakter
Van spel georiënteerd naar een onderzoeks-georiënteerd curriculum
5 impulsen ook in de bovenbouw?
Oriënteren op de onderzoeksactiviteit
Structureren en verdiepen van het onderzoek
Verbreden naar andere vakgebieden
Toevoegen van nieuwe handelingsmogelijkheden
Reflecteren op het onderzoek
Definitie zelfstandig werken SLO
Zelfstanding werken is zowel een middel om gedifferentieerd onderwijs te realiseren als doel op zichzelf dat leerlingen meer verantwoordelijkheid geeft over hun eigen leerproces en minder afhankelijk maakt van de leerkracht. De hulp van de leerkracht raakt op de achtergrond en de leerling vindt zelf oplossingen voor zijn problemen. De leerling moet een gevoel van competentie en autonomie krijgen.
Eigenaarschap
Eigenaarschap van leren is de mate waarin de leerling verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leerproces. Om het eigenaarschap van leerlingen te versterken kun je onder meer de motivatie, betrokkenheid, zelfsturing en metacognitieve vaardigheden bevorderen.
(Wij-leren.nu)
Aspecten van leren
Leerdoelen
Leerstrategieën
Feedback
Vaststellen van leerresultaten
Fasenvan zelfstandigheid
Zelf (ver)werken
Zelfstandig werken
Zelfstandig leren
Zelfverantwoordelijk leren
Zelf (ver)werken
De leerlingen doen wat gevraagd is.
Zelfstandig werken
De leerlingen doen wat gevraagd is maar bepalen:
de volgorde waarin geleerd gaat worden.
(somsde plek en het tijdstip waarop geleerd gaat worden).
Zelfstandig leren
De leerlingen bepalen:
de volgorde waarin geleerd gaat worden.
een deel van wat er geleerd gaat worden.
de wijze waarop er geleerd gaat worden.
(somsde plek en het tijdstip waarop geleerd gaat worden).
Zelfverantwoordelijk leren
De leerlingen doen op zelf gekozen wijze wat gevraagd is en bepalen zelf:
wat er geleerd gaat worden (passend binnen de algemene doelen).
de volgorde, het tijdstip, de aanpak en plek om te leren.
Relatie
Autonomie
Competentie
Strategieën voor zelfgestuurd leren
Drie aspecten zijn van belang voor zelfgestuurd leren: cognitie, metacognitie en motivatie of affectie.
Cognitieve leerstrategieën stellen de leerling in staat om informatie te onthouden en om nieuwe informatie bij bestaande kennis in het geheugen te integreren.
Metacognitieve strategieën zijn nodig om het leren te reguleren. Leerlingen moeten een taak kunnen plannen, de voortgang bewaken en kunnen evalueren.
Leerlingen hebben motivationele of affectieve strategieën nodig om gemotiveerd te leren en voor hun doorzettingsvermogen
Strategieën voor zelfgestuurd leren - voorbeelden
Tien tips om het eigenaarschap te vergroten.
- Laat leerlingen zelf keuzes maken
- Zorg voor betekenisvol onderwijs
- Maak leren zichtbaar
- Laat leerlingen (met hulp van jou als leraar) zelf hun doelen bepalen
- Creëer verantwoordelijkheid
- Ben je bewust van je eigen rol als leraar
- Zorg voor krachtige zelfevaluatie
- Stel gezamenlijke regels op
- Geef feedback aan leerlingen die een op groei gerichte mindset stimuleert
- Heb oog voor kleine dingen
Zichtbaar lerende leerlingen: impact
Waarin issamenwerkend/coöperatief leren helpend?
Pedagogische doelen
Vergroten van sociale en samenwerkingsvaardigheden
Verbeteren klassenklimaat
Onderwijskundige doelen
Effectieve lestijd vergroten
Betrokkenheid vergroten
Kinderen activeren
Leerprestaties verbeteren
Samenwerkend leren
Gespreksvormen tussen leerlingen
Beurten afwisselen
Samen iets bedenken
Reparaties
Hardop nadenken
De leeromgeving manipuleren
Waarom coöperatief leren?
- Positieve invloed op de cognitieve en sociale ontwikkeling
- Stimuleert actief leren, en probleemoplossend denken
- Beter omgaan met de individuele verschillen tussen leerlingen
- Leerachterstanden verkleinen
- Leren door zowel sociale als door cognitieve factoren
Basisprincipes voor Coöperatief Leren (GIPS)
Gelijke deelname
Individuele aanspreekbaarheid
Positieve wederzijdse afhankelijkheid
Simultane actie
Praktische ICT vaardigheden
Bij praktische ICT-vaardigheden gaat het om kennis en vaardigheden om met digitale technologie om te gaan:
Digitale technologie: de impact van digitale technologie en het gebruik in de maatschappij
Digitale apparaten: het werken met digitale apparaten en aandacht voor het welzijn en veiligheid
Apps en software: het gebruiken en beheren van apps en software voor browsen op internet, communiceren en samenwerken, werken met tekeningen, tekst, audio, video, presentaties en spreadsheets
Digitale informatievaardigheden
Bij digitale informatievaardigheden gaat het over:
Informatie zoeken, vinden en selecteren
Informatie verwerken, evalueren en presenteren
Mediawijsheid
Bij mediawijsheid gaat het om kritisch en bewust omgaan met digitale media:
Digitale media en digitale content: het gebruiken van digitale media, kenmerken van digitale content en het veilig en bewust omgaan met digitale content
Online communiceren: het veilig en bewust online communiceren
Medialisering van jezelf en de samenleving: de aanwezigheid en invloed die media heeft in je eigen leven en in de samenleving
(Bron SLO)
Computational thinking
Computational thinking is het procesmatig (her)formuleren van problemen op een zodanige manier dat het mogelijk wordt om met computertechnologie het probleem op te lossen (inhoudslijnen SLO).
Let op: in de nieuwe kerndoelen is dit omgedraaid!
“Computational thinking is nadenken over de vraag hoe je een probleem kunt oplossen met een computer. Programmeren is een middel daarvoor.” (Remco Pijpers, Kennisnet)
Waarom programmeren?
Science: voorbereiden op vervolgstudie en beroep
Philosophical: een manier om de wereld te begrijpen en mede vorm te geven
Problem solving: een context om te oefenen met problemen oplossen
Constructionism argument: opdoen van succeservaringen
Hypothalamus
De hypothalamus iseen belangrijk centrum voor de temperatuurregulatie van het lichaam, het honger- en dorstgevoel, het dag- en nachtritme (de biologische klok), het emotioneel gedrag en het geheugen.
Limbisch systeem
Het limbische systeem wordt gevormd door een groep hersenstructuren in de grote hersenen diebetrokken zijn bij emotie, emotieregulering, emotioneel geheugen, genot en motivatie.
Prefrontale cortex
De prefrontale cortex ishet gebied in je brein dat is betrokken bij cognitieve functies. Denk daarbij bijvoorbeeld aan denkfuncties, zoals plannen en organiseren.
Definitie executieve functie
“De term executieve functies is een containerbegrip voor de mentale processen die een superviserende rol hebben bij het denken en het gedrag. Ze omvatten een aantal functies met een neurologische basis, die samenwerken bij het leiden en coördineren van onze inspanningen om een doel te bereiken.“
Cooper-Kahn & Foster, 2014
Executieve functies: een netwerk van meerdere vaardigheden
In beeld brengen van executieve functies
Formele testen zoals BRIEF (behavior rating inventory of executive function)
Formele testsituatie (vaak kort en gestructureerd); vergelijkbaar met praktijk?
Deelvaardigheden; representatief voor executieve functie?
Informele beoordelingsmaten:
interview met ouders en kind (en leerkracht)
Observaties
Van buiten naar binnen
Instructie
Supervisie
Aanmoedigen en geheugensteuntjes
Geleidelijk achterwege laten
Verbeteren van executieve functies
Interventies voor EF
Strategieën op twee niveaus:
Ingrijpen op het niveau van de omgeving
Ingrijpen op het niveau van het individu
Dawson & Guare, 2010
Aanpassen van de omgeving
Veranderen van de fysieke of sociale omgeving
De aard van de taak veranderen
De manier waarop aanwijzingen worden gegeven
De manier veranderen waarop leerkrachten met leerlingen praten/feedback geven.
Dawson & Guare, 2010
Het EF-slimme klaslokaal (Cooper-Kahn & Foster, 2015)
Afstemmingsinstrumenten van de leerkracht:
Planning
Tijd toewijzen
Herhalen
Denkhouding
Het EF-slimme klaslokaal (Cooper-Kahn & Foster, 2015)
Klasroutines
Klasroutines
Inlooproutines
Overgangsroutines
Instructieroutines
Routines voor projecten en leren voor een toets
Inrichting van het lokaal
Het EF-slimme klaslokaal (Cooper-Kahn & Foster, 2015)
Klascultuur
Elk kind krijgt de kans om veilig te oefenen en fouten te maken (vermijden van druk).
In de beoordeling is rekening gehouden met oefening en prestatie (proces wordt ook gewaardeerd).
Vier-op-één feedback. Gedrag verbetert het meest als er vier positieve commentaren t.o.v. een kritische noot staan.
Planning
Complexe inhoud executieve uitdaging kleiner. Als de stof (redelijk) bekend is, kan je moeilijkere werkvormen gebruiken.
Hoe kan je Vaardigheden aanleren
Stap 1: beschrijf het probleemgedrag
Stap 2: stel een doel vast (zo concreet mogelijk)
Stap 3: stel een procedure vast of bepaal de stappen waarmee het doel bereikt kan worden
Stap 4: Zorg voor toezicht als het kind de procedure uitvoert
Stap 5: evalueer het proces en pas het zonodig aan
Stap 6: verminder geleidelijk het toezicht.